Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4618/GA, 30 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4618/GA

 

betreft:            [klager]            datum: 30 december 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 2 september 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de eroepscommissie van 8 november 2019, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij voormelde p.i. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de omstandigheid dat klager niet meer mocht werken in de winkel bij de Vers boodschappen (VU 2019/001039).

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is het niet eens met het feit dat hij niet meer mocht werken in de winkel. De voorman was een tiran en hij maakte zich schuldig aan diefstal. Klager moest van hem handelingen verrichten die in strijd zijn met de regels van de inrichting. Klager is vier keer naar de werkmeester gegaan en heeft aangegeven dat dit speelde. Tevens discrimineerde de voorman mensen met een zwarte huidskleur. Klager heeft aan de bel getrokken en aan hem is te kennen gegeven dat hij de orders van de voorman diende op te volgen. Vervolgens is klager met zachte dwang verwijderd uit de winkel. Klager heeft een gesprek gehad met de directeur en daarbij aangegeven dat er sprake was van diefstal. Tegen klager is gezegd dat het zou worden uitgezocht. Vervolgens heeft klager een brief ontvangen met daarin de mededeling dat een groep mensen zich in de winkel bezig hield met diefstal en is klager degene die daar niet meer mag werken. Klager is de enige die is weggestuurd. De voorman is pas zes of zeven weken later weggestuurd en geplaatst op werkzaal 3, opnieuw als voorman. Daar is hij weer begonnen met het schofferen en discrimineren van anderen. Inmiddels is hij overgeplaatst naar een andere inrichting. Hiernaast heeft de beklagrechter geen acht geslagen op de verklaring van de medegedetineerde […]. Klager is hierna te werk gesteld in de wasserij. Klager kreeg in een gesprek met de directeur te horen dat hij niet zou worden teruggeplaatst naar de winkel waar met Vers boodschappen wordt gewerkt. Klager wenst niet te werken in de winkel die Droogwaren boodschappen verwerkt. Dit, omdat daar alleen gedetineerden werkzaam zijn die zedendelicten en andere zware delicten hebben gepleegd. Klager wenst niet tussen hen te werken.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is niet beticht van diefstal van goederen. Het draaide om het feit dat klager behoorde tot een aantal medewerkers uit een groep waarmee het niet goed ging en zij zijn overgeplaatst om de rust, orde en veiligheid weer te kunnen garanderen. Gedurende een periode zijn meerdere werknemers uit de winkel overgeplaatst naar een andere werkplek.

 

3.         De beoordeling

De verontwaardiging die klager voelt als gevolg van de beslissing dat hij niet meer mag werken in de winkel is de beroepscommissie niet onopgemerkt gebleven. Zoals door de directeur is verklaard, wordt klager zelf niet beticht van diefstal van goederen. Uit de onderliggende stukken en het behandelde ter zitting volgt dat niet alleen klager is overgeplaatst, maar – in ieder geval – ook de voorman. Gebleken is dat sprake was van verstoorde verhoudingen binnen de groep die werkzaam was in de winkel op de afdeling Vers. De directeur heeft de bevoegdheid om gedetineerden op een arbeidsplek te plaatsen. De beslissing van de directeur om in deze situatie in te grijpen teneinde de verstoorde verhoudingen te herstellen en om de rust, orde en veiligheid te kunnen garanderen in de winkel, waarbij beslist is om – onder meer – klager uit de winkel te plaatsen, is niet onredelijk of onbillijk. Hoewel niet gebleken is dat klager enig verwijt kan worden gemaakt, maakt dat niet dat de directeur niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

In de onderhavige zaak ligt thans niet ter beoordeling of het redelijk is dat klager op dit moment niet meer werkzaam mag zijn in de winkel op de afdeling Vers.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, U.P. Burke en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van

mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 30 december 2019.

 

      

 

            secretaris        voorzitter

 

 

 

Naar boven