Nummer: R-19/4763/GB
Betreft: [klager] datum: 21 januari 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Maarsingh, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 2 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers toewijzing op zijn verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Achterhoek ingetrokken en daarmee dus alsnog klagers verzoek tot overplaatsing naar het h.v.b. van de p.i. Achterhoek afgewezen.
2. De feiten
Klager is sinds 25 januari 2019 gedetineerd. Hij verbleef in het Justitieel Complex Schiphol en is op 29 augustus 2019 overgeplaatst naar het h.v.b. van de p.i. Almelo.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager zou worden overgeplaatst naar de p.i. Achterhoek maar dat is niet doorgegaan omdat er een medeverdachte van klagers strafzaak in de p.i. Achterhoek verblijft. Klager verblijft niet in beperkingen, de medeverdachte evenmin. Klager en de medeverdachte hebben beide verklaringen afgelegd in de strafzaak en het gebeurt vaker dat medeverdachten uit een strafzaak in dezelfde p.i. verblijven. Er is geen sprake van collusiegevaar. Klager heeft er belang bij om naar de p.i. Achterhoek te worden overgeplaatst omdat zijn familie daar woont en hem makkelijker kan bezoeken.
3.2. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager zou op 2 augustus 2019 worden overgeplaatst van het Justitieel Complex Schiphol naar het h.v.b. van de p.i. Achterhoek maar deze plaatsing is stopgezet omdat men er in de p.i. Achterhoek via een voorgeleidingsformulier achter kwam dat aldaar een medeverdachte was opgenomen, met wie klager niet samen geplaatst mocht worden. De Minister heeft gedurende onderhavige beroepszaak de directeur van de p.i. Almelo de opdracht gegeven advies op te vragen bij het Openbaar Ministerie (OM). Het OM heeft op 16 september 2019 in een advies gesteld dat klager in verband met het verblijf van een medeverdachte niet in de p.i. Achterhoek geplaatst mag worden. Als regel stelt het OM dat in deze fase van het onderzoek direct contact tussen klager en medeverdachte het opsporingsonderzoek kan schaden.
4. De beoordeling
Naar het oordeel van de beroepscommissie kan de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie neemt hierbij in aanmerking dat het OM stelt dat klager en medeverdachte niet samen in de p.i. Achterhoek geplaatst mogen worden omdat dit het opsporingsonderzoek kan schaden. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 21 januari 2020
secretaris voorzitter