nummer: R-19/2616/GA
betreft: [klager] datum: 11 juni 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de locatie De Schie te Rotterdam, gericht tegen een uitspraak van 27 december 2018 van de beklagcommissie bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 3 mei 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is gehoord de raadsman van klager, mr. P.M. Iwema. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen. De directeur van voormelde locatie heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Klager heeft drie klaagschriften ingediend, die betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, die de beklagcommissie heeft samengevoegd en tegelijkertijd heeft behandeld.
Het beklag betreft het verloop van klagers fasering en het handelen van klagers casemanager (S-2018-000508). De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en beslist dat zij, na de directeur te hebben gehoord, zal bepalen of enige tegemoetkoming aan klager is geboden, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Op 25 april 2018 is straf van klager bijgesteld van vier naar drie jaar, waardoor klagers faseringsdata zijn gewijzigd. Na deze uitspraak is op 26 april 2018 meteen bij de reclassering het adviesrapport voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.)/penitentiair programma (p.p.) aangevraagd. Het rapport is op 21 juni 2018 binnengekomen. Normaal duurt het ongeveer zes weken. Dit keer heeft het langer geduurd, omdat klager zich niet wilde inschrijven op het adres van zijn vader. Nadat het uiteindelijke reclasseringsrapport was binnengekomen, kon de casemanager het trajectplan van klager opstellen en ter beoordeling aan het Multi Disciplinair Overleg (MDO) aanbieden. Tevens moest de politie opnieuw om advies worden gevraagd, omdat klager in de tussentijd toch had besloten naar zijn eigen huisadres te gaan.De bespreking in het MDO heeft plaatsgevonden op 4 juli 2018. Op 12 juli 2018 is het advies van de politie binnengekomen en op 19 juli 2018 is het selectieadvies verzonden naar DIZ. Op 24 juli 2018 heeft klager een positieve beslissing voor de z.b.b.i. Middelburg ontvangen en op 25 juli 2018 is hij daar geplaatst. Tussen het uitbrengen van het reclasseringsrapport en de daadwerkelijke plaatsing in de z.b.b.i. zat nog geen vijf weken. Alles overziende is er geen reden aan te nemen dat de inrichting niet volgens de daarvoor geldende richtlijnen heeft gehandeld.
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De door klager ingediende klaagschriften zien op hetzelfde onderwerp. De directie blijft beweren dat zij hun best heeft gedaan. Deze mening deelt klager niet. Hij is in augustus 2018 geplaatst in een open kamp. Hier had hij echter eerder kunnen worden geplaatst. De hoogte van de tegemoetkoming heeft de beklagcommissie nog niet vastgesteld. Het ingeschreven blijven staan op zijn eigen adres was eerst geen probleem, later wel. Het klopt dat klager zijn erg zieke vader wilde verzorgen. Hij had een woning en deze wilde hij graag behouden. Dat was bekend bij de reclassering. Klager zit sinds drie maanden niet meer gedetineerd.
3. De beoordeling
Op 15 januari 2018 is klager geplaatst in de locatie De Schie. Klagers eerste faseringsmogelijkheid was op 18 maart 2018, namelijk plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.). Eind februari 2018 heeft klager aan zijn casemanager gevraagd naar de stand van zaken bij zijn fasering. Begin april 2018 is klager overgedragen aan zijn huidige casemanager. De vorige casemanager heeft doorgegeven dat de reclassering erg lang op zich liet wachten met het advies/opstellen van een rapport. Vervolgens heeft de reclassering op 25 mei 2018 contact opgenomen met klager. Acht weken na aanvraag was het rapport gereed.Gelet op het voorgaande is niet gebleken dat de eerste casemanager van klager voldoende voortvarend heeft gehandeld. Gesteld wordt dat de reclassering erg lang op zich heeft laten wachten. Gelet op de tijd die de reclassering, nadat de nieuwe casemanager de zaak overgedragen had gekregen, nog nodig had voor het uitbrengen van een rapport, acht de beroepscommissie het niet aannemelijk dat voor begin april 2018 enig onderzoek van de reclassering al in een vergevorderd stadium was. Gezien de gebruikelijke termijn van zes weken had het al wel zo ver moeten zijn. De oude casemanager had de reclassering meer actief kunnen en moeten benaderen. Het onvoldoende actief optreden van de casemanager heeft ertoe geleid dat klagers fasering vertraging heeft opgelopen.
De beroepscommissie acht termen aanwezig een tegemoetkoming toe te kennen. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van € 75,= toe.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 75,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, ing. M.J. Mulders en mr. dr. P. Jacobs, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 11 juni 2019.
secretaris voorzitter