Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2873/GA en R-19/2903/GA, 11 juni 2019, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummers:        R-19/2873/GA en R-19/2903/GA

betreft: [klager]            datum: 11 juni 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van […], verder te noemen klager, en van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, gericht tegen een uitspraak van 6 februari 2019 van de beklagrechter bij de p.i. Nieuwegein, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 3 mei 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn klager en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, gehoord. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de omstandigheid dat klagers casemanager te weinig aanwezig is op de afdeling, geen tijd heeft vragen te beantwoorden en valse informatie geeft (NM2018/1168).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagrechter heeft ten onrechte geoordeeld dat het aannemelijk was dat de directeur tekort is geschoten in zijn zorgplicht. Klager stelt in zijn klaagschrift dat zijn faseringtraject vertraging zou hebben opgelopen. Klager is op 12 juni 2018 binnengekomen bij de p.i. Nieuwegein. Klager was tijdelijk bij deze p.i. geselecteerd. Op 28 juni 2018 heeft de casemanager voor het eerst met klager gesproken. Klager wilde per 16 november 2018 in aanmerking komen voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door plaatsing in het penitentiair programma (p.p.), een zogenaamd stapeltraject. De casemanager heeft het traject opgestart. De reclassering was van mening dat een verdiepingsonderzoek diende plaats te vinden. Tussen 28 juni 2018 en het moment van het indienen van de klacht, gedateerd 29 oktober 2018, heeft de casemanager zes keer met klager in persoon gesproken en daarnaast is er contact geweest met de afdeling en de p.i.w.-er. De casemanager heeft briefjes verzonden naar klager. Er kan niet worden gezegd dat de casemanager niet zorgvuldig heeft gehandeld. Het klopt dat de casemanager niet aanwezig was op de afdeling. Zij is tijdelijk afwezig geweest en daarna begonnen met  re-integreren. Ze zat daarbij op kantoor bij een andere casemanager, zodat zij konden overleggen. Klagers traject is gewoon aangevangen. Dat het traject soms minder snel verliep, kwam door externe instanties. Op 31 juli 2018 zou hij worden overgeplaatst; dat is niet doorgegaan. Hij is later overgeplaatst naar de gevangenis in Veenhuizen, vanwege een bestemmingswijziging. Hij voldeed aan de criteria die de locatie Veenhuizen had gesteld, en hij is overgeplaatst. Het traject was erop gericht klager op 16 november 2018 te laten starten in het stapeltraject. Er zijn echter knelpunten ontstaan. Klager was niet in het bezit van een identiteitskaart en bij een huisbezoek was niemand aanwezig. Vervolgens heeft de reclassering om een verdiepingsonderzoek verzocht, nu onvoldoende informatie aanwezig was om het recidiverisico in te schatten, vanwege onvoldoende zicht op eventuele seksuele stoornissen. Eind oktober 2018 liep de aanvraag van het persoonlijkheidsonderzoek nog. Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de periode van eind juni tot eind oktober heeft hij zes keer gesproken met de casemanager. Tijdens die gesprekken heeft hij gesmeekt zijn fasering in gang te zetten. Hij is op een verkeerde afdeling geplaatst. Hij wilde in een beperkt beveiligde inrichting geplaatst worden. De casemanager gaf te kennen dat klager beter voor een plaatsing in een z.b.b.i. kon gaan. In september 2018 is de reclassering langsgekomen voor een gesprek. Klager heeft veel klachten gehoord over de casemanager. Vervolgens is klager overgeplaatst naar de locatie Veenhuizen, waar het hele traject opnieuw moest worden opgestart. Klager zat in het plusprogramma en hij werkte als reiniger. Er was geen reden hem over te plaatsen. Klager is onderzocht door een psycholoog en de reclassering heeft een positief advies gegeven. Klager zit momenteel nog steeds in een gesloten inrichting. Als gevolg van het niet voortvarend handelen van de casemanager zit hij nu al sinds half november 2018 ten onrechte binnen. Hij heeft hierdoor schade geleden. Hij heeft toezeggingen gedaan aan personen die hij niet kon waarmaken. Klager had een horecagroothandel. Half januari 2019 is deze gesloten.

3.         De beoordeling
Gelet op hetgeen de directeur ter zitting naar voren heeft gebracht, waarbij de directeur uitvoerig en concreet heeft onderbouwd welke stappen de casemanager heeft ondernomen, stelt de beroepscommissie vast dat niet is gebleken dat de casemanager niet voortvarend heeft gehandeld ten aanzien van klagers faseringstraject. De omstandigheden waardoor het traject vertraging heeft opgelopen, zijn niet aan de casemanager te wijten. Niet is gebleken dat klagers detentiefasering door toedoen van de casemanager niet, althans te laat, in gang is gezet. Voorts is niet gebleken dat klager niet in de gelegenheid is geweest contact te onderhouden met zijn casemanager, nu zij in de periode van eind juni 2018 tot en met oktober 2018 zes keer met elkaar hebben besproken en er daarnaast ook nog schriftelijk contact is geweest. Uit de enkele omstandigheid dat de casemanager niet aanwezig was op de afdeling mag niet worden geconcludeerd dat de casemanager haar werkzaamheden niet naar behoren heeft uitgevoerd. Daarnaast is niet gebleken dat de casemanager onjuiste informatie heeft doorgegeven. Het beroep van de directeur zal derhalve gegrond worden verklaard. Nu het beroep van de directeur gegrond wordt verklaard, is er geen grond voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond en het beroep van klager ongegrond. Zij vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, ing. M.J. Mulders en mr. dr. P. Jacobs, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 11 juni 2019.            

            secretaris         voorzitter

Naar boven