Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3285/GB, 31 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:31-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/3285/GB

betreft:            [klager]            datum: 31 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 28 maart 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Klager is op 8 augustus 2019 in het Justitieel Complex Zaanstad door een lid van de Raad gehoord. Van dit horen is een verslag opgemaakt dat aan partijen is toegezonden. Aan de Minister is de gelegenheid geboden te reageren op het verslag van horen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem in de gevangenis van het Justitieel Complex Zaanstad (JCZ) te Zaandam te plaatsen ongegrond verklaard.

2.         De feiten
2.1.      Klager is sedert 15 februari 2016 gedetineerd. Hij verbleef in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard. Op 7 januari 2019 is hij naar aanleiding van een positieve urinecontrole geplaatst in de gevangenis van het JCZ, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.

2.2.      Bij uitspraak van 30 april 2019, met klachtnummers ZB-2019-16 & 39, van de beklagcommissie bij de locatie Zuyder Bos, is klagers beklag betreffende de procedure omtrent zijn positieve urinecontrole, de naar aanleiding daarvan opgelegde disciplinaire straf en de omstandigheid dat hij is aangeboden ter herselectie gegrond verklaard. Niet gebleken is dat de directeur hiertegen in beroep is gekomen waardoor deze uitspraak onherroepelijk is geworden.
Aan klager is door de beklagcommissie een tegemoetkoming van € 550,00 toegekend. In dat bedrag is een bedrag van € 300,00 begrepen voor de periode van vier maanden die klager niet in een z.b.b.i. verbleef.

3.         De standpunten
3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager zat in een z.b.b.i. Klager ging bijna elke week naar huis en hij zag thuis zijn dochter. Doordat fouten zijn gemaakt bij het afnemen van een urinecontrole bij klager is klager ten onrechte teruggeplaatst naar de gevangenis. De beklagcommissie heeft het beklag van klager, ingediend naar aanleiding van de positieve urinecontrole, gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 550,=. Op 16 mei 2019 is klager weer terug geplaatst naar de z.b.b.i. Klager was echter liever in tijd gecompenseerd. De tijd die klager heeft moeten missen met zijn dochter krijgt hij niet terug. Klagers dochter is als gevolg van dit hele gebeuren naar een kinderpsycholoog geweest. Nadat de beklagcommissie het beklag van klager gegrond had verklaard, heeft het nog twee weken geduurd voordat hij weer terug was geplaatst in een z.b.b.i. Klager heeft gedurende ruim vier maanden ten onrechte in de gevangenis verbleven in plaats van in een z.b.b.i. Klager wenst een hogere vergoeding te ontvangen dan de vergoeding die reeds aan hem is toegekend. Klager heeft aangetoond dat de p.i. Heerhugowaard niet juist heeft gehandeld. Zo blijkt uit zijn overzicht van urinecontroles, het aanvraagformulier en de omstreden uitslag dat zowel een verkeerd patiëntnummer als een verkeerd registratienummer staat genoemd op de omstreden uitslag en het aanvraagformulier. Er is niet op juiste wijze omgegaan met de gegevens van klager. De torenhoge tegemoetkoming die door de beklagcommissie is vastgesteld, maar liefst € 550,=, geeft aan dat er een grove fout is gemaakt. Tijdens het horen van klager op 8 augustus 2019 heeft klager gemeld dat in een andere strafzaak zijn straf in hoger beroep hoger is uitgevallen. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden. De einddatum van klagers detentie ligt thans op 22 januari 2021. Als gevolg daarvan is klager weer teruggeplaatst naar de gevangenis.


3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Naar aanleiding van de bij klager afgenomen urinecontrole is cocaïnegebruik vastgesteld. Klager twijfelt aan de juistheid van die uitslag omdat de procedure naar zijn mening onzorgvuldig is verlopen. Echter, het is niet mogelijk hierover in bezwaar te gaan. Klager kan hierover wel klagen bij de commissie van toezicht. De wijze waarop de urine is afgenomen valt onder de verantwoordelijkheid van de directeur. Uit navraag bij de p.i. is gebleken dat klager beklag heeft ingediend tegen de procedure omtrent zijn urinecontrole. Ten aanzien van deze klacht is echter nog geen beslissing genomen. In deze reactie wordt daarom uitgegaan van het feit dat de urinecontrole op de juiste wijze is uitgevoerd. In het Sanctiekader Drugsontmoedigingsbeleid 2014 is onder meer opgenomen dat bij harddruggebruik in het z.b.b.i.-regime, direct stopzetting van het z.b.b.i.-regime volgt. De bestreden beslissing van de Minister tot terugplaatsing naar een normaal beveiligde inrichting kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4.         De beoordeling
4.1.      In zeer beperkt beveiligde inrichtingen of afdelingen kunnen gedetineerden worden geplaatst die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen, aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd, die in geval de veroordeling onherroepelijk is ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan dan wel in geval de veroordeling nog niet onherroepelijk is een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf, die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres, die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden en die zijn gepromoveerd.


4.2.      De beslissing om klager vanuit de z.b.b.i. van de locatie Zuyder Bos terug te plaatsen naar de gevangenis van het JCZ is, zo volgt uit de motivering van de beslissing, de beslissing op het bezwaarschrift en de reactie op het beroepschrift, gebaseerd op het feit dat klager positief scoorde op het gebruik van cocaïne bij een bij klager afgenomen urinecontrole.


4.3.      Bij uitspraak van 30 april 2019 heeft de beklagcommissie het beklag van klager, betreffende de procedure omtrent zijn positieve urinecontrole, de naar aanleiding daarvan opgelegde disciplinaire straf en de omstandigheid dat hij is aangeboden ter herselectie, gegrond verklaard. Hiertegen is – voor zover bij de beroepscommissie bekend – geen beroep ingesteld door de directeur. Hiermee is derhalve de grondslag aan de beslissing om klager terug te plaatsen naar de gevangenis van het JCZ komen te ontvallen.
Tegen de achtergrond van het vorenstaande zal klagers beroep gegrond worden verklaard. Nu blijkt dat de Minister, nadat de beklagcommissie uitspraak had gedaan, al een nieuwe beslissing heeft genomen als gevolg waarvan klager op 16 mei 2019 terug is geplaatst naar de z.b.b.i. van de locatie Zuyder Bos, wordt geen opdracht gegeven aan de Minister om een nieuwe beslissing te nemen. Met betrekking tot het toekennen van een tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie dat de beklagcommissie in haar uitspraak reeds aan klager een tegemoetkoming heeft toegekend. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een hogere tegemoetkoming toe te kennen.

5.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 31 december 2019.                   

            secretaris                                               voorzitter

Naar boven