nummer: R-19/3646/TB, R-19/4115/TB en R-19/4206/TB
betreft: [klager] datum: 21 januari 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. R. Lonterman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen drie beslissingen van 3 mei 2019, 14 juni 2019 en 9 juli 2019 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissingen.Ter zitting van de beroepscommissie van 15 november 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, zijn gehoord klagers raadsman mr. R. Lonterman en namens verweerder, […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Naar aanleiding van problemen met betrekking tot het vervoer heeft klager zijn raadsman gemachtigd namens hem ter zitting het woord te voeren. Als toehoorder was aanwezig de heer […]. Op 16 december 2019 en 15 januari 2020 heeft de beroepscommissie aanvullende reacties van klager ontvangen. De inhoud daarvan zal niet meer worden meegenomen, nu de behandeling van de beroepen ter zitting is afgesloten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissingen
R-19/3646/TB: Verweerder heeft beslist klager ter observatie te plaatsen in FPC De Pompestichting te Nijmegen (hierna: De Pompestichting).
R-19/4115/TB: Verweerder heeft beslist tot verlenging van voornoemde observatieplaatsing voor de duur van vier weken.
R-19/4206/TB: Verweerder heeft beslist klager over te plaatsen naar FPC Veldzicht te Balkbrug (hierna: Veldzicht). Voorts is aan klager de status extreem vlucht- en beheersgevaarlijk (EVBG) toegekend.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 9 april 2010 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Na afloop van zijn gevangenisstraf is klager bij besluit van 11 maart 2011 geplaatst in FPC De Kijvelanden. In de jaren daarop heeft hij in verschillende instellingen verbleven. Bij besluit van 24 januari 2018 is klager in de Van der Hoeven Kliniek geplaatst. Op 3 mei 2019 is klager ter observatie geplaatst in De Pompestichting. De observatieplaatsing is uiteindelijk met vier weken verlengd. Op 9 juli 2019 heeft verweerder beslist klager over te plaatsen naar de EVBG-afdeling van Veldzicht.
3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
R-19/3646/TB:
De beslissing tot observatieplaatsing is onrechtvaardig. Op 23 april 2019 is klager op verlof geweest naar zijn zus. Van zijn netwerk krijgt hij vaak geld toegestopt. Klager heeft dit niet gemeld bij het personeel. Voor € 80,= heeft hij een trui gekocht van een medepatiënt. Dit had hij niet moeten doen en hij zal het voortaan melden als hij geld krijgt van zijn netwerk. Klager heeft niets te maken met de verdwenen kluis met inhoud. Hij baalt van de situatie, want hij heeft volledig meegewerkt en is verbaal niet over de schreef gegaan. Klager wenst zo spoedig mogelijk te worden teruggeplaatst naar de Van der Hoeven Kliniek vanwege het negatieve effect op zijn traject.
R-19/4115/TB:
De Van der Hoeven Kliniek heeft zich niet aan de afspraken gehouden, immers klager zou na zeven weken terug keren. Klager heeft zich aan de gestelde voorwaarden gehouden. Hij heeft de medewerkster van diagnostiek een heel normale brief gestuurd. Klager vindt het onnodig dat de observatieplaatsing is verlengd en meent dat dit ten koste gaat van zijn traject. Daarbij is hij niet gehoord ten aanzien van de beslissing en heeft hij de beslissing niet op schrift ontvangen.
R-19/4206/TB:
Klager is het niet eens met zijn plaatsing in Veldzicht en het toekennen van de EVBG-status, aangezien dit niet rechtvaardig is en de maatregel te zwaar is. Daarbij benadrukt hij dat het incident met de ruit geen uitbraakpoging is geweest, hij niet agressief is geweest en geen geweld heeft gebruikt. Klagers behandeling in de Van der Hoeven Kliniek was bovendien al in een vergevorderd stadium en de gevolgen van de beslissing zijn dan ook groot. De situatie is ‘te veel van het goede’ en klager wenst te worden teruggeplaatst in de Van der Hoeven Kliniek.
Klagers raadsman heeft hieraan ter zitting het volgende toegevoegd.
Klagers traject is een traject van vallen en opstaan en dat hij nu uiteindelijk is overgeplaatst naar Veldzicht is schrijnend. Tot aan 2017 was sprake van ‘tbs-ellende’, maar sinds de rapportage van het Pieter Baan Centrum (PBC) dat jaar was er weer hoop. Die rapportage gaf aanleiding om mogelijkheden te bespreken tijdens een zorgconferentie. Daarna begon klagers traject te lopen en heeft klager zelfs verlof genoten. Klagers traject is vervolgens iedere zes maanden besproken in een soort kleine zorgconferentie. Deze positieve ontwikkeling ging door tot het incident met het kluisje plaatsvond, waardoor ruis ontstond. Dat incident heeft uiteindelijk geleid tot de beslissing om klager ter observatie in de Pompestichting te plaatsen. Deze ruis met betrekking tot de kluis, kan de observatieplaatsing echter niet rechtvaardigen. De samenwerking met de Pompestichting verliep stroef, maar liep pas echt uit de hand tijdens de verlenging van die observatieplaatsing. De evaluatie van de observatieplaatsing bracht veel negativiteit met zich mee. Na de evaluatiebespreking overhandigde klager een gedetineerdenkrantje met daarin een door hem geschreven artikel. Volgens de kliniek heeft dat artikel betrekking op de medewerker ten aanzien van wie klager een contactverbod heeft. Dit artikel heeft veel negatieve gevolgen gehad voor klager en heeft ertoe geleid dat klager is overgeplaatst naar Veldzicht. De behandelmogelijkheden zijn daar, vanwege de doelgroep van de instelling, gering en is een voorbode voor een plaatsing in een LFPZ-voorziening. De Van der Hoeven Kliniek heeft te snel de handdoek in de ring gegooid en het is onverteerbaar dat klager geen perspectief meer heeft op behandeling.
Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.
R-19/3646/TB:
De beslissing is op goede gronden genomen. De Van der Hoeven Kliniek heeft aangegeven dat het niet langer mogelijk is klager te behandelen en dat sprake is van een impasse. De kliniek heeft in haar verzoek tot de observatieplaatsing te kennen gegeven de plaatsing nodig te achten om vanuit rust te bezien hoe het resocialisatietraject van klager (verder) moet worden vormgegeven. R-19/4115/TB:
Primair wordt verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep, nu geen sprake is van een losstaand besluit, maar een onderdeel van het oorspronkelijke plaatsingsbesluit van 3 mei 2019. Het verlengen van de observatieplaatsing is juist geweest. Op 13 juni 2019 heeft de evaluatiebespreking van klager plaatsgevonden. Hieruit is een heropnameplan gekomen waarbij de thema’s zelfregulatie, handel en grensoverschrijdend gedrag naar met name vrouwen, uitvoerig zijn behandeld. Wat betreft dit laatste punt heeft de Van der Hoeven Kliniek een duidelijke grens gesteld ten aanzien van het contactverbod dat klager heeft met een GZ-psycholoog werkzaam in de kliniek. Na deze evaluatiebespreking heeft klager de aanwezigen een krantje, [...], overhandigd waarin een artikel van klager staat. Hierin beschrijft hij de betreffende psycholoog, benoemt hij uiterlijke kenmerken, haar woonplaats en laatste vakantiebestemming. Dit heeft aanleiding gegeven om de observatieplaatsing te verlengen en een aanvullende risicotaxatie op te vragen.
R-19/4206/TB:
Tegen de beslissing om klager een EVBG-status toe te kennen staat geen beroep open. Klager kan in zoverre niet worden ontvangen in zijn beroep. Voor wat betreft de plaatsing in Veldzicht kan het volgende worden opgemerkt. Er is sprake van een complexe zaak. In 2017 heeft het PBC geadviseerd dat moet worden toegewerkt naar een voorwaardelijke beëindiging van de tbs-verpleging. Met de plaatsing in de Van der Hoeven Kliniek werd toegewerkt naar een beëindiging. Dit heeft echter uiteindelijk geresulteerd in een behandelimpasse. Klager is hierop in de Pompestichting geplaatst voor een observatieplaatsing. Uit het evaluatieverslag volgt dat de kliniek geen alternatieven ziet voor verbetering van de zelfregulatie of een toename van de zelfreflectie. Er is sprake geweest van ernstige incidenten en van grensoverschrijdend gedrag naar vrouwelijke medewerkers. Uit de extra risicotaxatie die is afgenomen tijdens de observatieplaatsing volgt dat het risico op strafbaar grensoverschrijdend gedrag jegens vrouwelijke medewerkers als hoog wordt geschat. Dergelijk gedrag heeft hij in de afgelopen periode laten zien, aangezien klager het contactverbod met de GZ-psycholoog van de Van der Hoeven Kliniek doelbewust heeft geschonden. Uit het bovenstaande volgt dat sprake is van een onhoudbare situatie. Plaatsing in de Van der Hoeven kliniek (vanwege de ontstane impasse en schending van het contactverbod) en de Pompestichting (vanwege agressieve incidenten en einde observatieplaatsing) is niet mogelijk. Plaatsing in Veldzicht is juist, ook omdat er in Veldzicht als eerste een plek beschikbaar was voor klager. In Veldzicht geniet klager, anders dan namens hem is aangevoerd, wel behandeling. Als laatste wordt opgemerkt dat een nieuwe behandelpoging in een andere kliniek zinloos wordt geacht en dat de Pompestichting adviseert tot een LFPZ-aanvraag.
4. De beoordeling
R-19/3646/TB - Observatieplaatsing
Bij de beslissing tot het plaatsen van een ter beschikking gestelde ter observatie als bedoeld in artikel 6.5 van de Wet forensische zorg (Wfz) dient verweerder op grond van artikel 6.2 van de Wfz in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;
b) de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt, en
c) de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.
Volgens artikel 6.5, eerste lid, Wfz kan tot observatieplaatsing worden beslist, indien het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen dit eist teneinde te bezien of een overplaatsing met het oog op de veiligheid nodig is.
Volgens artikel 6.5, tweede lid, Wfz kan tot observatieplaatsing worden beslist, indien de behandeling van de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking dit eist teneinde te bezien of een overplaatsing met het oog op een andere behandeling nodig is.
Het verzoek om klager ter observatie elders te plaatsen is gedaan door de Van der Hoeven Kliniek. Uit het advies van het hoofd van de Van der Hoeven Kliniek van 3 mei 2019 volgt (samengevat) het volgende. In 2011 ving klagers tbs-behandeling aan. Verschillende behandelpogingen volgden, maar zijn gestagneerd onder meer vanwege ernstige geweldsincidenten. Na een derde behandelpoging werd getwijfeld of er nog behandelmogelijkheden waren en is klager onderzocht in het PBC. Na observatie werden voldoende aanknopingspunten voor behandeling gezien en werd onder meer geadviseerd tot plaatsing in de Van der Hoeven Kliniek, omdat gedacht werd dat klager zou profiteren van een therapeutisch klimaat. Op 12 oktober 2017 is klager conform voornoemd advies in de Van der Hoeven Kliniek geplaatst. Na twee maanden werd geconcludeerd dat sprake is van een wisselend beeld. In december 2017 werd aan klager een nieuwe behandelpoging geboden die nauwgezet werd gevolgd door middel van halfjaarlijkse evaluaties. Klager betreurde het besluit dat sprake is van een verblijf op een individuele afdeling, maar heeft zich uiteindelijk neergelegd bij de verblijfssituatie. Vanaf zijn opname toonde klager inzet voor het behandelingsprogramma en het besef dat het zijn laatste behandelpoging was heeft grote invloed gehad op zijn houding. Desondanks liet hij wisselend gedrag zien. In september 2018 concludeerde het multidisciplinair stafberaad dat het ondernemen van begeleide verloven verantwoord kon worden geacht en op 5 februari 2019 werd een verlofmachtiging verkregen. Hierna genoot klager driemaal beveiligd verlof, conform de eerste fase van het verlofplan. Voorafgaand aan de overgang naar de volgende fase van het stappenplan, c.q. het eerste reguliere verlof met begeleiding, zorgde een conflict met een medepatiënt er echter voor dat vrijheden tijdelijk ingetrokken moesten worden. Hierdoor liepen de spanningen hoog op. Vervolgens werd strikt beleid ingezet met duidelijke gedrags- en begeleidingsafspraken waaraan klager zich uiteindelijk conformeerde. De afspraken werden na verloop van tijd versoepeld en klager kon hierop zijn verloven hervatten. Op 28 april 2019 werd ontdekt dat op een kantoor grenzend aan de werkplaats van klager, een metalen kas is ontvreemd met een inhoud van ongeveer € 100,=. Verschillende patiënten vertelden dat klager hier iets mee te maken zou hebben. In de dagen daarop werden de geldstromen van patiënten langsgelopen, waaruit naar voren kwam dat klager een trui van een medepatiënt had gekocht voor eenzelfde bedrag. Klager ontkende iets te maken te hebben met de diefstal. Klagers naam werd tevens genoemd in verband met de handel in goederen, drugs en medicatie, hetgeen hij ontkende. Hoewel hij benoemde onderliggend erg boos te zijn, was het gedrag van klager op de afdeling correct doch functioneel te noemen. Medepatiënten gaven echter aan angst te voelen voor klager omdat zij bang waren voor represailles. Gezien de vele beschuldigingen, de onrust die dit brengt in zowel de kliniek als in de behandeling van klager en het eerdere incident dit jaar, werd een observatieplaatsing als passende interventie gezien.
Gezien dit alles heeft verweerder zijn beslissing in redelijkheid kunnen baseren op het advies van het hoofd van de Van der Hoeven Kliniek. Op basis van dat advies kon in redelijkheid worden geconcludeerd dat een observatieplaatsing nodig was om in rust te bezien hoe klagers resocialisatietraject verder diende te worden vormgegeven. Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en in het licht van de geldende wet- en regelgeving, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
R-19/4115/TB - Verlenging observatieplaatsing
De beroepscommissie stelt vast dat in de beslissing van 3 mei 2019 waarin beslist is klager voor een periode van zeven weken ter observatie te plaatsen in de Pompestichting de mogelijkheid tot verlenging met een periode van vier weken is opgenomen. Naar het oordeel van de beroepscommissie dient de beslissing ex artikel 6.5, vierde lid, van de Wfz om de observatieplaatsing te verlengen evenwel aangemerkt te worden als een zelfstandig besluit waartegen op grond van artikel 69, eerste lid, aanhef en onder b, van de Bvt een beroepsprocedure kan worden gestart. Klager kan in dit beroep dan ook worden ontvangen. Door het nalaten een afzonderlijke beslissing te nemen over de verlenging van de observatieplaatsing en klager daarover te horen is verweerder in gebreke gebleven en is er sprake van een vormverzuim. Daarom is het beroep wegens vormverzuim gegrond. Klager dient, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, een tegemoetkoming te worden geboden. De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.
De beslissing om de observatieplaatsing te verlengen kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Uit inlichtingen van de Minister is gebleken dat de observatieplaatsing is verlengd naar aanleiding van de evaluatiebespreking op 13 juni 2019, waarbij klager een krantje met daarin een artikel heeft overhandigd waarin hij de psycholoog beschrijft, hij uiterlijke kenmerken benoemt, haar woonplaats en laatste vakantiebestemming. Dit terwijl klager een contactverbod heeft met de betreffende psycholoog. De beslissing om de observatieplaatsing te verlengen teneinde aanvullende risicotaxatie aan te vragen kan in het licht van het voorgaande niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
R-19/4206/TB - Overplaatsing en toekenning EVBG-status
De beroepscommissie stelt voorop dat de Bvt niet de mogelijkheid van beroep kent tegen het toekennen van een EVBG-status aan een verpleegde. In beroep is uitsluitend aan de orde of de beslissing tot overplaatsing van klager naar Veldzicht in redelijkheid kon worden genomen.
Bij de overplaatsing van ter beschikking gestelden dient verweerder op grond van artikel 6.2 van de Wet forensische zorg in de hiervoor onder 4 weergegeven overwegingen te betrekken.
Aan de bestreden beslissing ligt een advies van de Pompestichting ten grondslag dat is opgesteld naar aanleiding van de observatieplaatsing. In dat advies wordt (samengevat) gesteld dat klager zich niet leerbaar heeft opgesteld tijdens de observatieplaatsing, zijn zelfreflectie zeer beperkt is en dat klager externaliseert. Hij heeft herhaaldelijk grensoverschrijdend gedrag laten zien en was daarin niet corrigeerbaar. Toen hij in de afzondering zat en voor zijn gevoel te weinig aandacht kreeg, heeft hij ervoor gekozen de ruimte te vernielen. Gezien de gerichtheid van zijn vernielingen is dit gekwalificeerd als een poging tot uitbreken. Klager is nog altijd gericht op onmiddellijke behoeftebevrediging en schuwt daarbij niet om anderen te duperen. Het recidiverisico wordt op basis hiervan nog steeds hoog geacht. Het vergroten van vrijheden is in de ogen van de Pompestichting onverantwoord. Het perspectief is naar de mening van de Pompestichting somber, nu jarenlange tbs-behandeling niet heeft geleid tot substantiële verbetering van het beeld. Buitengewoon zorgelijk is het grensoverschrijdende gedrag naar vrouwelijke medewerkers. Klager is niet eerder veroordeeld voor een zeden-gerelateerd of stalking-delict, maar zijn probleemgedrag op dit vlak neemt dermate vormen aan dat het risico op strafbaar grensoverschrijdend gedrag richting vrouwelijke medewerkers als hoog wordt ingeschat. Dergelijk gedrag heeft hij in de afgelopen periode laten zien door (doelbewust) het contactverbod met de GZ-psycholoog van de Van der Hoeven Kliniek te schenden. De Pompestichting ziet geen mogelijkheden voor nieuwe/andere behandelmethodes meer en acht een EVBG-status passend. Een verder vervolg van de observatieplaatsing heeft geen meerwaarde en de behandelpoging binnen de Van der Hoeven Kliniek is niet gelukt. Plaatsing op de EVBG-afdeling van Veldzicht past binnen de mogelijkheden.
De beroepscommissie is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het advies van de Pompestichting heeft kunnen baseren. Uit het dossier volgt dat klagers tbs-maatregel roerig is verlopen. Na een opname in het PBC in 2017 werden nieuwe behandelmogelijkheden gezien en is klager voor een laatste behandelpoging in de Van der Hoeven Kliniek geplaatst. Ook deze behandelpoging is in een impasse geraakt. Daarbij is een onwenselijke situatie ontstaan met de GZ-psycholoog nu klager het contactverbod heeft geschonden en een plaatsing in de Van der Hoeven Kliniek behoort dan ook niet tot de mogelijkheden. Vanwege de toekenning van de EVBG-status en de op dat moment beschikbare (EVBG-)plekken, was plaatsing in Veldzicht dan aangewezen. De namens klager aangevoerde stelling dat de behandelmogelijkheden in Veldzicht gering zijn, die weersproken is door de Minister, volgt de beroepscommissie niet. Het hiervoor overwogene in aanmerking genomen kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
R-19/3646/TB: De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
R-19/4115/TB: De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond wegens vormverzuim en verklaart het beroep op inhoudelijke grond ongegrond. Zij bepaalt de aan klager ten laste van verweerder toekomende tegemoetkoming op € 50,=.
R-19/4206/TB: De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep voor zover dat beroep is gericht tegen de EVBG-status en voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, 21 januari 2020.
secretaris voorzitter