Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3827/GV, 16 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:        R-19/3827/GV

Betreft:            [Klager]           datum: 16 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Iwema, namens 0[Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 27 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2.         De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. De vrijhedencommissie van het Justitieel Complex Zaanstad heeft positief geadviseerd op klagers verlofaanvraag, gelet op de houding van klager in de inrichting. Het voorgaande zou zwaarder moeten wegen dan het negatieve advies van het Openbaar Ministerie. Aan klager wordt ten onrechte tegengeworpen dat hij niet wil meewerken aan verdiepingsdiagnostiek en/of ambulante behandeling. Klager heeft namelijk geen bezwaar om hieraan mee te werken. Hij heeft dit weliswaar eerder geweigerd, maar dat komt omdat een advocaat hem dat adviseerde tijdens een lopende strafzaak. Klagers gedrag is in de inrichting positief en hij werkt mee aan zijn behandeling. Klager heeft inmiddels geruime tijd geleden een intake gehad bij de psycholoog van de inrichting voor verdiepingsdiagnostiek. Toen hij de verlofaanvraag indiende was hij op de intake aan het wachten. Er is echter een wachtlijst van vele maanden voordat een behandeling aanvangt. Daar kan klager niets aan doen. Daarnaast is door de weigering van het verlof, de mogelijkheid voor klager van een opvolgend verlof komen te ontvallen. Klager is bereid zich te houden aan de voorwaarden die de Minister stelt. Het probleem is evenwel dat klager nooit is gesproken over deze voorwaarden, waardoor het beginsel van hoor- en wederhoor is geschonden. Voor klagers re-integratie is het van groot belang dat klager met verlof kan en vervolgens kan worden geselecteerd voor de zeer beperkt beveiligende inrichting (z.b.b.i.). De beslissing klager geen verlof toe te kennen is niet voldoende zorgvuldig voorbereid en niet voorzien van een voldoende dragende motivering. Er is immers sprake van willekeur. Het verzoek is dan ook om de bestreden beslissing te vernietigen en aan klager alsnog tweemaal algemeen verlof toe te kennen, alsmede om aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven –  toegelicht. Klagers verlofaanvraag is afgewezen, omdat uit het reclasseringsadvies van 21 december 2018 is gebleken dat het risico op recidive als hoog moet worden ingeschat, alsmede het risico op letselschade en zij ambulante behandeling noodzakelijk acht. Het risico op onttrekken aan de voorwaarden kan de reclassering niet inschatten. Gelet op de ernst van de gepleegde delicten, klagers ontkennende houding en de ambulante behandeling nog niet is gestart, acht de Minister de risico’s op recidive en letselschade groot. Klager is bij de totstandkoming van de besluitvorming betrokken. Klager heeft immers aangegeven dat hij wil meewerken aan de op te leggen bijzondere voorwaarden. Hoewel klagers houding na de veroordeling is gewijzigd en de vrijhedencommissie van het Justitieel Complex Zaanstad positief adviseert over klagers verlofaanvraag, vormen de door de reclassering vastgestelde recidiverisico’s en de door klager nog niet gestarte behandeling op dit moment een contra-indicatie voor verlofverlening aan klager. Dat sprake zou zijn van een oneigenlijk gebruik van de bevoegdheid om de verlofaanvraag af te wijzen, is in beroep niet onderbouwd. Ten slotte is hetgeen de raadsman stelt onjuist, namelijk dat doordat dit verlof is geweigerd verloven die later worden ingediend ook zullen worden geweigerd. Op 25 juli 2019 is immers besloten dat klager met algemeen verlof kan. Het verzoek is dan ook het beroep ongegrond te verklaren en ook aan klager, zoals door de raadsman is verzocht, geen financiële tegemoetkoming toe te kennen.

3.         De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek, wegens oplichting, aanranding en afpersing. Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag. Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. De beroepscommissie stelt op basis van het dossier, in het bijzonder gelet op het reclasseringsadvies van 21 december 2018 en het advies van het Openbaar Ministerie van 22 maart 2019, vast dat het risico op recidive en het risico op letselschade wordt ingeschat als hoog. Daarnaast acht de reclassering het noodzakelijk dat klager een ambulante behandeling dient te ondergaan. Klager was nog niet gestart met een dergelijke behandeling. De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden een forse contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze, ondanks het positieve advies van de vrijhedencommissie van het Justitieel Complex Zaanstad, een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. De enkele stelling van de raadsman dat klagers houding is veranderd – namelijk dat klager inmiddels wil meewerken aan diens verdiepingsdiagnostiek en/of een ambulante behandeling – doet daar niet aan af, nu enkel dit gegeven niet zonder meer tot gevolg heeft dat het recidiverisico lager moet worden ingeschat. Het standpunt van de raadsman dat klager nooit is gesproken over te stellen voorwaarden en daardoor geen hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden bij het nemen van de bestreden beslissing, mist feitelijke grondslag. Uit het deeladvies EC blijkt immers dat klager heeft aangegeven mee te willen werken aan op te leggen bijzondere voorwaarden met elektronische controle. Gelet hierop kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, J.G.A. van den Brand en F. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 16 januari 2020.          

 

                        secretaris                                                       voorzitter

Naar boven