nummer: R-19/5405/GV
betreft: [Klager] datum: 14 januari 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. P.W. Szymkowiak, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 2 december 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman, mr. P.W. Szymkowiak, om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking (wederom) afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft op 28 oktober 2019 een verzoek tot strafonderbreking voor de duur van veertien dagen ingediend om bij zijn moeder aanwezig te zijn en praktische zaken in verband met het aanstaande overlijden van zijn moeder te regelen. De Minister heeft dat verzoek afgewezen. De beroepscommissie heeft het beroep dat klager tegen die afwijzing heeft ingesteld, op 26 november 2019 gegrond verklaard en de Minister opgedragen met inachtneming van haar uitspraak een nieuwe beslissing te nemen. Op 2 december 2019 heeft de Minister besloten alsnog geen strafonderbreking aan klager te verlenen met als enig argument dat op 7 november 2019 reeds strafonderbreking aan klager is verleend. Deze beslissing is onvoldoende en ondeugdelijk gemotiveerd en miskent de opdracht van de beroepscommissie van 26 november 2019. Aan klager is op 7 november 2019 – naar aanleiding van herhaalde verzoeken, e-mails en telefonische contacten met de selectiefunctionaris – weliswaar strafonderbreking voor de duur van drie dagen verleend, maar hij is niet in de gelegenheid gesteld binnen de duur van veertien dagen zijn moeder te verzorgen en de praktische afwikkeling van haar aanstaande overlijden te regelen. Klagers raadsman heeft na de verleende strafonderbreking weer contact met de selectiefunctionaris gezocht, omdat klager er niet in is geslaagd binnen drie dagen het nodige te regelen. Na het uitblijven van een reactie van de selectiefunctionaris heeft de raadsman de officier van justitie aangeschreven, die naar aanleiding daarvan een positief advies heeft uitgebracht en zelfs telefonisch contact met de selectiefunctionaris heeft gezocht. Op 20 november 2019 heeft de selectiefunctionaris te kennen gegeven geen officieel verzoek tot strafonderbreking of incidenteel verlof te hebben ontvangen en derhalve geen beslissing te zullen nemen. De Minister is met de bestreden beslissing volledig voorbijgegaan aan het positieve advies van het Openbaar Ministerie (OM), al het schrijven van klagers raadsman sinds 11 november 2019 en de inhoud van de uitspraak van de beroepscommissie van 26 november 2019.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De Minister is naar aanleiding van de gegrondverklaring in beroep opgedragen een nieuwe beslissing te nemen. Nu is gebleken dat op 7 november 2019 reeds strafonderbreking aan klager is verleend, zijn de gronden aan klagers verzoek komen te vervallen. Daarbij heeft de Minister te kennen gegeven op een verzoek van klager om incidenteel verlof – mits het OM positief adviseert – positief te zullen beslissen.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie achtte op 24 oktober 2019 geen noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking aanwezig en heeft om die reden op voormelde datum negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De medisch adviseur heeft het verlenen van strafonderbreking op medische gronden op 14 oktober 2019 niet geïndiceerd geacht, omdat op dat moment bij klagers moeder geen sprake was van een terminale situatie of een situatie waarin het noodzakelijk was dat klager in haar verzorging zou voorzien. De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Maastricht heeft aanvankelijk op 22 oktober 2019 negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verlofaanvraag, mede in verband met de in Duitsland opgelegde gevangenisstraf. Op 6 november 2019 heeft de officier van justitie, naar aanleiding van de op dat moment recente informatie over de medische toestand van klagers moeder, te kennen gegeven alsnog geen bezwaar te hebben tegen het verlenen van strafonderbreking, zodat klager afscheid van zijn moeder zou kunnen nemen. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een in Duitsland opgelegde gevangenisstraf van tien jaren met aftrek, wegens handelen in strijd met het equivalent van de Opiumwet. Deze straf wordt op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties in Nederland ten uitvoer gelegd. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van een jaar te ondergaan, in verband met de herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. De einddatum van zijn detentie is bepaald op 11 oktober 2024. Ingevolge artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet met een andere vorm van verlof kan worden volstaan. Op grond van artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor verzorging van een ernstig zieke ouder. In artikel 36 in verbinding met artikel 22, tweede lid, van de Regeling is bepaald dat strafonderbreking in verband met ziekte van een relatie slechts kan worden verleend indien de desbetreffende toestand door een arts is bevestigd. Verder kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek aan een in levensgevaar of ernstige psychische nood verkerende ouder van de gedetineerde (artikel 36 in verbinding met artikel 23 van de Regeling).
De beroepscommissie stelt het volgende vast. Klager heeft aanvankelijk verzocht om strafonderbreking voor de duur van twee weken, zodat hij bij zijn zieke moeder zou kunnen zijn en haar zou kunnen verzorgen, alsmede praktische zaken in verband met haar aanstaande overlijden zou kunnen regelen. De Minister heeft dat verzoek op 28 oktober 2019 afgewezen. De beroepscommissie heeft het beroep dat klager tegen die afwijzing had ingesteld, op 26 november 2019 gegrond verklaard (RSJ 26 november 2019, R-19/5144/GV). De reden voor die gegrondverklaring was erin gelegen dat de gezondheidssituatie van klagers moeder in de periode na de bestreden beslissing was verslechterd en dat de officier van justitie het ten aanzien van klagers verlofaanvraag uitgebrachte advies op 6 november 2019 had gewijzigd in die zin dat het OM niet langer bezwaar had tegen het verlenen van strafonderbreking aan klager. Verzorging van een ernstig zieke ouder als bedoeld in artikel 36 van de Regeling was in dat stadium niet meer aan de orde en een te verlenen strafonderbreking zou dienen in het kader van het nemen van afscheid. De beroepscommissie was ten tijde van haar uitspraak evenwel niet bekend met de omstandigheid dat klager op 7 november 2019 in verband met de verslechterde gezondheidssituatie van zijn moeder reeds een strafonderbreking was verleend. Daarmee zijn de gronden waarop het door klager ingestelde beroep gegrond is verklaard, ondervangen. Het gewijzigde, positieve advies van het OM van 6 november 2019 zag immers op het bieden van de gelegenheid aan klager afscheid van zijn moeder te kunnen nemen en klager heeft de aan hem verleende strafonderbreking ook voor dat doeleinde kunnen aanwenden. De Minister heeft naar aanleiding van voormelde uitspraak van de beroepscommissie dan ook in redelijkheid kunnen beslissen niet opnieuw strafonderbreking aan klager te verlenen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 14 januari 2020.
secretaris voorzitter