Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4862/GB, 13 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:13-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:        R-19/4862/GB

Betreft:            [klager]            datum: 13 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.S. Cremers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen de (fictieve) weigering van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) een beslissing te nemen op klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) met aansluitend deelname aan een penitentiair programma (p.p.), een zogeheten stapeltraject, en van de overige stukken. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft niet (tijdig) beslist op klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. gevolgd door deelname aan een p.p., een zogeheten stapeltraject.

2.         De feiten
Klager is sinds 11 januari 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught. Zijn einddatum is bepaald op 9 december 2020.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Op grond van het bepaalde in artikel 18, derde lid, jo. artikel 17, vierde lid, van de Pbw dient de Minister binnen zes weken - in het geval van klager is deze datum verstreken op 26 augustus 2019, nu het verzoek is ingediend op 15 juli 2019 - een beslissing te nemen op het ingediende verzoek. Op grond van artikel 72, eerste lid, van de Pbw staat beroep open tegen een (fictieve) weigering een beslissing te nemen op een verzoek. Klager wacht inmiddels meer dan 2,5 maand op een beslissing op zijn verzoek tot plaatsing in een gestapeld traject. Omdat - kennelijk - de toch al zeer trage werkwijze rond het aanvragen van adviezen bij instanties over detentiefasering is gewijzigd, was klagers verzoek - volgens de casemanager - op 30 september 2019 nog niet eens doorgestuurd naar de Minister. Om die reden is klagers verzoek ook nog niet in de p.i. besproken, zodat er ook geen selectieadvies beschikbaar is. De nieuwe werkwijze levert voor klager dus extra vertraging op, wat in strijd is met genoemde wetgeving en jurisprudentie van de RSJ. Klager voldoet naar eigen zeggen aan alle criteria om te kunnen starten met zijn detentiefasering. Hij verblijft al langere tijd in het plusprogramma en is gemotiveerd om te faseren. De politie heeft geen bezwaar tegen klagers detentiefasering, mits zijn verblijfsadres hiervoor geschikt is. Ter onderbouwing heeft klagers raadsvrouw een afschrift van het D&R-plan bij het beroepschrift gevoegd. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft op 27 september 2019 aangegeven dat zij graag wil weten waarom er in januari 2019 geen verzoek is ingediend tot plaatsing in een z.b.b.i. of een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) en of er iets is gedaan met een eerder advies tot ambulante behandeling van klager. Klagers termijn voor detentiefasering is pas gestart op 13 juni 2019, dus om die reden is er in januari 2019 geen verzoek ingediend. Klager verzoekt de Raad om zelf recht te doen en positief te beslissen op klagers verzoek tot plaatsing in een gestapeld traject. Daarnaast verzoekt klager om een financiële tegemoetkoming.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister heeft geen zicht op klagers verzoek tot plaatsing in een gestapeld traject. Klagers raadsvrouw heeft het verzoek ook niet meegestuurd met het beroepschrift. De Minister beschikt alleen over twee selectiebeslissingen, klagers registratiekaart, de beslissing tot promoveren naar het plusprogramma en twee beslissingen waarbij aan klager een disciplinaire straf is opgelegd. Uit navraag bij klagers casemanager blijkt dat het OM op 29 oktober 2019 een advies heeft uitgebracht over klagers plaatsing in een gestapeld traject en dat zijn verzoek in het eerstvolgende Multi Disciplinaire Overleg besproken zal worden. Voorts blijkt hieruit dat de vrijhedencommissie van de p.i. Vught - in overleg met klager zelf en wanneer zijn verlof van 24 uur goed verloopt - op 5 november 2019 een advies zal uitbrengen aan de Minister, waarna snel een beslissing genomen zal worden. Op dit moment kan niet worden vastgesteld of de opgelopen vertraging toe te rekenen is aan de Minister. De Minister heeft op 20 december 2019 in een aanvullende reactie op het beroepschrift nadere stukken toegestuurd, te weten een positief selectieadvies van de p.i. Vught van 10 december 2019 en de positieve selectiebeslissing van 20 december 2019 tot plaatsing van klager in een z.b.b.i. gevolgd door deelname aan een p.p.

4.         De beoordeling
4.1.      De Minister heeft inmiddels positief beslist tot plaatsing van klager in een z.b.b.i. gevolgd door deelname aan een p.p. In beginsel zou klager daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beroep, omdat daarmee het belang aan zijn beroep is komen te ontvallen. Nu in beroep is verzocht om een financiële tegemoetkoming, zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk beoordelen.

4.2.      Ingevolge artikel 72, eerste lid jo. artikel 18, eerste lid van de Pbw heeft een gedetineerde het recht een beroepschrift in te dienen tegen de afwijzing van zijn verzoek tot overplaatsing. In artikel 72, eerste lid, van de Pbw wordt een weigering tot het nemen van een beslissing hieraan gelijkgesteld.

4.3.      Op grond van het bepaalde in artikel 18, derde lid, van de Pbw dient de Minister binnen zes weken een beslissing te nemen op het ingediende verzoek. Hoewel de werkwijze in de p.i. rond het aanvragen van adviezen voor detentiefasering wellicht is gewijzigd - waartegen overigens op grond van artikel 60 van de Pbw beklag openstaat - waardoor de aanvraagprocedure lang heeft geduurd, blijkt uit de stukken dat het selectieadvies op 10 december 2019 naar de Minister is verzonden, waarna de Minister vervolgens op 20 december 2019 een positieve beslissing heeft genomen op klagers verzoek tot plaatsing in een gestapeld traject. Dat is ruim binnen de in artikel 18, derde lid, van de Pbw gestelde termijn van zes weken. Het beroep zal om die reden ongegrond worden verklaard. Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden ziet de beroepscommissie geen aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen.

5.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 13 januari 2020.

           

secretaris        voorzitter

Naar boven