Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4787/GB, 15 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:15-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:        R-19/4787/GB

Betreft:            [klager]            datum: 15 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.A.A.P. van Hees, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 18 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2.         De feiten
Klager is sinds 28 oktober 2016 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht. Zijn einddatum is 28 augustus 2020.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Het positieve advies van de reclassering - die de aangewezen instantie is om een inschatting te maken van een justitiabele - heeft bij klager de verwachting gewekt dat zijn detentiefasering in ¨kannen en kruiken¨ was. De reclassering vindt dat (ambulante) diagnostiek - waaraan klager ook wil meewerken - en een eventuele behandeling kan plaatsvinden nadat het p.p. is gestart. Klager raakte gemotiveerd door het reclasseringsrapport waarin hem een kans werd geboden om door middel van een p.p. een opleiding te kunnen volgen tot sportinstructeur en bijbehorend werk te kunnen doen. Die kans heeft hij niet eerder gehad. Het Multi Disciplinaire Overleg (MDO) van de p.i. Dordrecht heeft ook positief geadviseerd. In de p.i. zijn geen mogelijkheden voor een ambulante behandeling van klager, maar dat is niet aan hem te wijten. Klager is teleurgesteld dat nu pas is aangegeven dat de vrijhedencommissie (VC) en het Openbaar Ministerie (OM) het nodig vinden dat er eerst verdiepingsdiagnostiek plaatsvindt, voordat klager kan deelnemen aan een p.p. Een dergelijk onderzoek zal vertragend werken en maakt dat er voor klager kostbare tijd wordt verspild; dit gaat af van de tijd die klager heeft om zich van zijn beste kant te laten zien bij zijn sportopleiding en werkgever. Een eventuele behandeling zal pas plaatsvinden vinden nadat het p.p. is gestart.  De reclassering acht het recidivegevaar ‘gemiddeld’ en hierbij kan ook elektronische controle worden toegepast. Op klagers strafblad staan vermogensdelicten met een geweldscomponent, maar geen zuivere geweldsdelicten. Om de recidive te verminderen is het volgen van een opleiding met mogelijk uitzicht op een betaalde baan van belang. Het geeft klager een kans om op een legale manier zijn inkomen te kunnen krijgen. Het OM haalt een incident aan uit 2012, maar deze bijzonderheid is van ondergeschikt belang bij de beoordeling van klagers verzoek tot deelname aan een p.p. In reactie op het verweer van de Minister is namens klager op 10 november 2019 nog het volgende aangevoerd. Het is nog steeds onduidelijk waar de toegevoegde waarde van verdiepingsdiagnostiek in wordt gezien, omdat een eventuele behandeling van klager in ieder geval buiten detentie zal plaatsvinden. Overigens volgt uit de verdiepingsdiagnostiek dat er geen behandeling wordt geadviseerd. Wel heeft klagers detentiefasering nu al twee maanden vertraging opgelopen en dit zal waarschijnlijk nog oplopen nu het advies nog op papier gezet moet worden en er een nieuwe aanvraag (met nieuwe adviezen) ingediend moet worden.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister verwijst naar de inhoud van de bestreden beslissing en voert aan dat deze beslissing niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt, omdat er nog geen duidelijkheid is over een eventuele behandeling van klager. Uit informatie van de casemanager blijkt dat klager op dit moment een verdiepingsonderzoek ondergaat. De verwachting is dat het resultaat hiervan half november 2019 bekend is. Hierna kan klager opnieuw een aanvraag indienen voor deelname aan een p.p.

4.         De beoordeling
4.1.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het p.p. en de gedetineerde moeten voldoen.

4.2.      Uit de stukken van de Minister, waaronder het selectieadvies van de p.i.
Dordrecht van 18 september 2019, volgt dat klager - die een fors detentieverleden heeft - in hoger beroep is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, wegens een gewapende overval op een geldloper en meerdere diefstallen van auto’s. Klagers einddatum is vastgesteld op 28 augustus 2020. Hoewel de reclassering en het MDO positief hebben geadviseerd over klagers deelname aan een p.p. (met elektronische controle), er dagbesteding is geregeld en de politie geen bezwaar heeft tegen het opgegeven verlofadres van klager, hebben de VC van de p.i. Dordrecht en het OM negatief geadviseerd over klagers deelname aan een p.p. Uit het advies van het OM volgt dat uit het reclasseringsrapport van 13 augustus 2019 blijkt dat zelfinzicht en een verantwoordelijkheidsgevoel bij klager ontbreken en het recidiverisico wordt ingeschat op gemiddeld. Voor deelname aan het p.p. wordt door de reclassering nadere diagnostiek geadviseerd waaruit een eventuele behandeling zal volgen. De reclassering stelt dat zij geen inschatting kan maken van de risico’s dan wel de kans van slagen van deelname van klager aan een p.p. kan beoordelen. De beroepscommissie is van oordeel dat de aard en zwaarte van de gepleegde delicten, klagers delictverleden en het gedrag van de gedetineerde in belangrijke mate moeten worden meegewogen. Daarbij zijn de adviezen van de reclassering, het OM en de VC, bij die afweging van doorslaggevend gewicht. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is dus ongegrond.

5.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 15 januari 2020.

 

                                               secretaris                                           voorzitter

 

 

Naar boven