Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3063/GA, 27 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:27-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/3063/GA

betreft:            [klager]            datum: 27 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel, gericht tegen een uitspraak van 27 februari 2019 van de beklagcommissie bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft klager alsmede zijn raadsman mr. J. Schepers in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op 22 augustus 2019 heeft mr. H.M.W. Daamen zich als raadsman gesteld in onderhavige zaak. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de omstandigheid dat klagers recht op sport is geschonden (IJ-2018-001280). De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van € 15,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Doordat klager een disciplinaire straf heeft gekregen is hij van de deelnemerslijst van de sport verwijderd en diende hij zich opnieuw aan te melden middels een inschrijfformulier. Op dit formulier staat dat per dag drie voorkeuren aangegeven dienen te worden. Klager heeft dit niet gedaan en heeft slechts een beperkte keuze opgegeven. Hierdoor is klager op een wachtlijst terechtgekomen, nu de door hem gekozen voetbalmomenten vol zaten. Nu dit niet de eerste keer was dat klager een dergelijk inschrijfformulier in heeft gevuld, wordt hij geacht bekend te zijn met het gegeven dat hij het risico zou lopen om op een wachtlijst terecht te komen doordat hij zich slechts voor een beperkt aantal sportmomenten heeft opgegeven. Derhalve heeft de beklagcommissie in haar uitspraak ten onrechte overwogen dat het bestaan van een dergelijke wachtlijst niet aan klager kan worden tegengeworpen. Daarnaast heeft de beklagcommissie ten onrechte overwogen dat klager in de week van 24 december 2018 en 31 december 2018 slechts één sportmoment aangeboden heeft gekregen. De beklagcommissie is hiermee voorbijgegaan aan de e-mail van 3 januari 2019 van de afdeling sport (welke reeds was bijgevoegd bij het schriftelijke verweer van 7 januari 2019), waaruit blijkt dat klager zowel op 24 december 2018 als op 28 december 2018 aan sportactiviteiten heeft deelgenomen. Ook is de beklagcommissie voorbijgegaan aan de inhoud van de e-mail van 7 februari 2019 van de directeur, waarin expliciet te kennen is gegeven dat klager op maandag  31 december 2018 heeft deelgenomen aan de voetbal en dat hij voor zijn fitnessmomenten weer op de woensdag is geplaatst. Hieruit kon de beklagcommissie afleiden dat klager op woensdag 2 januari 2019 wederom heeft deelgenomen aan het fitnessmoment. Voorts wenst de directeur op te merken dat uit de opmerkingen van de weekcommissaris blijkt dat klager twee sportmomenten kon krijgen, doch dat hij hier zelf van af heeft gezien. Nu de beklagcommissie hier ambtshalve mee bekend was, heeft de beklagcommissie hier onterecht geen acht op geslagen. Tot slot merkt de directeur op dat nu een wachtlijst voor de arbeid tot twee weken - volgens vaste jurisprudentie van de RSJ - acceptabel is, dit gelijk kan worden getrokken met het hanteren van een wachtlijst voor de sport. Dit alles overwegende kan het de directeur dan ook niet verweten worden dat klager zijn recht op sporten heeft gemist. Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Hetgeen reeds eerder naar voren is gebracht wordt verzocht als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Daaraan wordt het volgende nog toegevoegd. Namens de directie wordt gesteld dat het aan klager zelf te wijten is dat hij op een wachtlijst is gekomen aangezien hij een beperkte keuze aan sportmomenten heeft ingevuld. Hiermee geeft de directie aan dat het gehanteerde systeem van inschrijven voor sportmomenten en wachtlijsten naar haar mening voldoende is om aan het absolute recht van artikel 48 van de Pbw te voldoen. Dit wordt door klager bestreden nu er in dit systeem geen terugkoppeling is indien het voorkeurssportmoment niet beschikbaar is, terwijl er mogelijk nog wel andere momenten beschikbaar zijn. De directie heeft er dan ook niet alles aan gedaan wat redelijkerwijs verwacht mag worden om de gedetineerde zijn toekomende recht te laten uitoefenen. Nu de directie niet met nieuwe gronden komt wordt om afwijzing van het beroep verzocht. Voorts wordt verzocht om klager en zijn raadsman te horen omtrent het beroepschrift en de reactie daarop.

3.         De beoordeling
Namens klager heeft zijn raadsman verzocht klager in de gelegenheid te stellen zijn beroepschrift nader mondeling toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu enige onderbouwing daarvoor ontbreekt. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen Met betrekking tot hetgeen is aangevoerd omtrent de opmerking van de weekcommissaris waaruit zou blijken dat klager twee sportmomenten kon krijgen maar dat hij hier zelf van af zou hebben gezien, merkt de beroepscommissie het volgende op. De directeur heeft dit argument niet eerder aangevoerd en heeft nagelaten deze stelling nader te onderbouwen. Het is niet duidelijk wanneer klager iets zou zijn aangeboden en wat hem dan is aangeboden. De summiere aantekening ‘kon twee momenten krijgen’ van de maandcommissaris volstaat naar het oordeel van de beroepscommissie in het onderhavige geval niet. Derhalve acht de beroepscommissie deze stelling onvoldoende aannemelijk geworden. Met de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat klagers recht op sport, als bepaald in artikel 48, tweede lid, van de Pbw, is geschonden. De directeur heeft een inspanningsverplichting waar het gaat om het aanbieden van sport. Klager wist niet dat de door hem gekozen sportmomenten vol zaten en dat hij op een wachtlijst was geplaatst. Dit mag klager dan ook niet worden tegengeworpen. Het is aan de directeur indien een gedetineerde op de wachtlijst staat hem een alternatief aan te bieden. Deze verantwoordelijkheid kan de directeur niet bij de gedetineerde leggen, het is immers zijn inspanningsverplichting. De beroepscommissie volgt de stelling van de directeur dat nu een wachtlijst tot twee weken voor de arbeid acceptabel is, dit gelijk kan worden getrokken met een wachtlijst voor de sport niet. De beroepscommissie kan zich niet vinden in het oordeel van beklagcommissie waar het gaat om het gemiste sportmoment in de week van 24 december 2018. Uit het e-mailbericht van 3 januari 2019 van de sportinstructeur van de p.i. Krimpen aan den IJssel blijkt dat klager zowel op 24 december als op 28 december (de beroepscommissie begrijpt: 2018) heeft deelgenomen aan de sport. Derhalve zal de beroepscommissie het aantal gemiste sportmomenten vaststellen op twee momenten in de week van 17 december 2018 en aan klager een lagere tegemoetkoming toekennen. Nu door de beklagcommissie al overeenkomstig het standpunt van de directeur is vastgesteld dat klager in de week van 31 december 2018 twee sportmomenten aangeboden heeft gekregen, behoeft hetgeen daarover in beroep door de directeur is aangevoerd geen nadere bespreking.

De beroepscommissie verklaart het beroep gelet op het vorenstaande gegrond voor zover het ziet op het aantal gemiste sportmomenten alsmede ten aanzien van de tegemoetkoming en verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover dit ziet op het aantal gemiste sportmomenten, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=. De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. A.M.G. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 27 december 2019.          

 

secretaris       voorzitter

 

 

Naar boven