Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5163/GB, 17 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:17-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:        R-19/5163/GB

Betreft:            [klager]            datum: 17 januari 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. Sandrk, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 28 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 25 juli 2018 gedetineerd. Hij verblijft in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft zijn verzoek op 1 juli 2019 ingediend en daarop is pas op 28 oktober 2019 beslist. De beslissing heeft dus te lang op zich laten wachten. Klager verblijft in een regime voor volwassen gedetineerden, terwijl hij volgens het jeugdstrafrecht is veroordeeld en hij volgens de Pro Justitia-rapporteur een jeugdtraject zou moeten doorlopen. Weliswaar zouden de behandelingen in het PPC goed verlopen, maar dit zijn basisbehandelingen en niet de behandelingen die klager daadwerkelijk nodig heeft. Binnen een j.j.i. kan hij onderwijs volgen en een aanvang maken met de uitvoering van de hem opgelegde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (de PIJ-maatregel).

Klager voelt zich niet op zijn gemak in het PPC. Hij heeft een bijzonder moeilijk verleden, functioneert als een minderjarige en heeft dan ook moeite zich staande te houden in het volwassenenregime. Hij wordt op een zorgelijke manier benaderd door medegedetineerden. Hij trekt zich terug en gaat weinig contacten aan.

Het zou kunnen dat er geen plaats is op de Individuele Trajectenafdeling (ITA) van de rijks justitiële jeugdinrichting (r.j.j.i.) Den Hey-Acker te Breda, maar er wordt niet gesproken over de mogelijkheid tot plaatsing in de Very Intensive Care-afdeling (VIC) van de r.j.j.i. De Hartelborgt te Spijkenisse. In het advies van r.j.j.i. Den Hey-Acker zou worden gesteld dat klager misschien beter in een TBS-milieu past, maar dat volgt niet uit de Pro Justitia-rapportage.

Het is niet ideaal dat klagers behandelingen worden afgebroken en dat hij in korte tijd tweemaal zou worden overgeplaatst, maar hij past beter in een j.j.i. en wil daarom graag daarnaartoe worden overgeplaatst.

 

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is op 3 september 2018, tijdens zijn voorlopige hechtenis, in het PPC geplaatst. Hij verblijft op een sterk gestructureerde afdeling met kleine groepen, naar aanleiding van een reeks incidenten waarbij hij grensoverschrijdend verdrag heeft vertoond. Hij volgt vaktherapie en psychotherapie.

De capaciteit laat het niet toe klager op dit moment op te nemen in een ITA, terwijl een plaatsing daar (bij verblijf in een j.j.i.) noodzakelijk wordt geacht en niet kan worden volstaan met een plaatsing in een VIC-afdeling. Als het goed is, komt in de ITA van de r.j.j.i. Den Hey-Acker in januari 2020 een plaats beschikbaar. Als klager eerst naar een reguliere j.j.i. wordt overgeplaatst, zou hij tweemaal in korte tijd worden overgeplaatst. Dat wordt niet in zijn belang geacht, omdat het veel tijd kost een behandelrelatie met hem op te bouwen en (daardoor) sprake is van een verhoogd risico op gedragsproblemen in de eerste periode na een overplaatsing. Daarbij komt nog dat klager in het kader van het lopende hoger beroep mogelijk ook nog overgeplaatst zal moeten worden ter observatie.

Uit het selectieadvies van het PPC blijkt dat klager daar ‘zijn plek’ gevonden lijkt te hebben. Er spelen geen problemen binnen zijn groep gedetineerden. Hij volgt een langdurige behandeling waarbinnen positieve resultaten worden gezien. De relatie met de betrokken behandelaar is van groot belang.

 

4.         De beoordeling

Klagers verzoek en zijn achtergrond

4.1.      Klager verzoekt om overplaatsing uit het PPC van de p.i. Vught naar een j.j.i. Omdat klager achttien jaar oud was toen het delict werd gepleegd en de officier van justitie van mening was dat toepassing van het adolescentenstrafrecht niet aan de orde was, verbleef klager tijdens zijn voorlopige hechtenis in een inrichting voor volwassenen. De rechtbank heeft klager bij vonnis van 20 juni 2019 echter veroordeeld tot 24 maanden jeugddetentie en hem de PIJ-maatregel opgelegd.

 

Het wettelijk kader

4.2.      Uit artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b., van de Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen (Bjj) volgt dat een j.j.i. onder meer bestemd is voor personen aan wie de straf van jeugddetentie is opgelegd. De mogelijkheid tot plaatsing in een PPC is geregeld in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. Deze Regeling is gebaseerd op de Pbw. Uit artikel 1, onder e. en s., van de Pbw volgt dat een ‘gedetineerde’ onder meer een persoon kan zijn die jeugddetentie ondergaat.

4.3.      Klager kan volgens de wet dus zowel in een j.j.i. als in het PPC worden geplaatst. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1994/95, 24263, nr. 3, p. 12-13) bij de Pbw blijkt evenwel dat “jeugddetentie alleen in uiterste noodsituaties ten uitvoer gelegd [wordt] in inrichtingen voor volwassenen. Te denken valt aan een situatie waarin een jeugdige delinquent ondanks herhaalde pogingen daartoe niet te handhaven is in een jeugdinrichting. Hierbij is van doorslaggevend belang of de betrokken jeugdige naar verwachting op redelijke termijn in de groep – het uitgangspunt in justitiële jeugdinrichtingen – zal kunnen functioneren.”

Het vonnis van de rechtbank in klagers strafzaak

4.4.      Het uitgangspunt dat klagers jeugddetentie in beginsel ten uitvoer moet worden gelegd in een jeugdinrichting wordt onderstreept door het vonnis van de rechtbank in klagers strafzaak (vgl. RSJ 23 augustus 2013, 13/1962/GB). De rechtbank heeft niet voor niets het adolescentenstrafrecht toegepast en hem jeugddetentie en de PIJ-maatregel opgelegd. De rechtbank overwoog over klagers problematiek en de gewenste behandeling, onder verwijzing naar de daarover geraadpleegde deskundigen, onder meer (Rb. Rotterdam 20 juni 2019, ECLI:NL:RBROT:2019:4924):

“7.1.5. De indruk van de deskundigen is dat op alle terreinen nog groei mogelijk is. De verdachte is nog jong. Dan moet wel sprake zijn van de juiste orthopedagogische setting en een langdurige, intensieve klinische behandeling. De behandeling zal in eerste instantie gericht moeten zijn op het opbouwen van een gezonde omgang met problemen en stress en een betere agressieregulatie. Ook zal de verdachte moeten leren om seksualiteit minder verweven te laten zijn met agressie en om geen ziekmakende relaties aan te gaan.

Dan kan mogelijk worden bereikt dat hij - wanneer hij ooit weer op vrije voeten zal komen - in staat zal zijn zich te gedragen naar de normen en waarden en de eisen van onze samenleving. De deskundigen hebben tijdens de zitting naar voren gebracht dat ze bij een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ) en het daarbij behorende (ortho)pedagogisch behandelklimaat nog ontwikkelingsmogelijkheden voor de verdachte zien. Uiteraard dienen daarnaast ook de psychiatrische aandoeningen van de verdachte te worden behandeld.

De deskundigen vinden dat het behandeltraject zo snel mogelijk moet worden gestart, omdat hoe eerder hiermee begonnen wordt, hoe groter de kans zal zijn dat die positieve ontwikkelingen zich ook daadwerkelijk zullen voordoen.

Zou de verdachte niet met een PIJ in een inrichting voor jeugdigen worden geplaatst, maar met de maatregel TBS in een TBS-instelling dan consolideert de bestaande ontwikkelingsachterstand bij de verdachte en zal deze een (extra) beletsel vormen voor een effectieve behandeling van de (kern)problematiek bij de verdachte.

[…]

7.1.8. De deskundigen hebben de rechtbank er voldoende van kunnen overtuigen dat daarvoor gestreefd moet worden naar het zo maximaal mogelijk benutten van de mogelijkheden die er nu nog zijn om de verdachte verder en beter op te voeden. Zo wordt voor het behandelen van de verdachte en daarmee het beschermen van de maatschappij een zo gunstig mogelijke uitgangspositie gecreëerd.

Daarbij is het voor de verdachte nodig om (eerst) behandeld te worden binnen een orthopedagogische klimaat. Wanneer behandeling pas zou aanvangen na een flink aantal jaren gevangenisstraf is de kans op een succesvolle behandeling voor deze verdachte veel kleiner.”

Uit de overwegingen van de rechtbank en de onderliggende rapportages van de deskundigen blijkt aldus van een zeer duidelijke voorkeur voor klagers (spoedige) plaatsing in een j.j.i. Het feit dat klagers behandelingen in het PPC dan worden afgebroken, maakt dat niet anders, omdat deze ook elders kunnen worden gevolgd en klager nog een langdurige en intensieve behandelperiode voor zich heeft.

De reden waarom klager destijds in het PPC is geplaatst (zijn suïcidale uitingen, in combinatie met (dreigende) psychische problematiek) zijn – zo begrijpt de beroepscommissie – niet meer aan de orde.

 

Het geschil

4.5.      Klager is geselecteerd voor de ITA van de r.j.j.i. Den Hey-Acker. Die beslissing staat niet ter discussie. Omdat voor de ITA een lange wachtlijst bestaat, wil klager echter (al dan niet tijdelijk) in een reguliere afdeling of VIC van een j.j.i. worden geplaatst. Volgens de Minister is dat niet mogelijk en zou dit tot meerdere overplaatsingen in korte tijd leiden, wat onwenselijk wordt geacht.

De mogelijkheid tot overplaatsing naar een andere j.j.i.-afdeling dan de ITA

4.6.      De vraag naar de precieze afdeling waar klagers straf en maatregel ten uitvoer gelegd zouden moeten worden, is in zijn strafzaak niet aan de orde geweest. Daarover heeft de Minister advies ingewonnen van de psychiater van de r.j.j.i Den Hey-Acker. Deze psychiater acht een reguliere afdeling niet geschikt voor de aanpak en behandeling van klagers complexe problematiek. Dat geldt ook voor plaatsing in de VIC (en overigens ook de ITA). De psychiater vermeldt echter ook dat – als klager toch in een j.j.i. geplaatst zou worden – “alleen de VIC-afdeling voor hechtingsstoornissen in aanmerking [komt] en wellicht bijzondere expertise op het vlak van de ernstig verstoorde seksuele ontwikkeling aangetrokken [zal] moeten worden”.

De psychiater wilde klager nog zien, om zorgvuldiger over een dergelijke plaatsing te kunnen adviseren. Het is echter niet duidelijk of dat nog is gebeurd en wat daarvan het resultaat is geweest.

4.7.      De beroepscommissie is van oordeel dat uit het advies van voornoemde psychiater en uit de overige stukken in het dossier, voldoende duidelijk wordt dat klager door zijn complexe problematiek niet in aanmerking komt voor plaatsing in een reguliere afdeling van een j.j.i. De Minister gaat in zijn beslissing echter voorbij aan de overweging van de psychiater over een eventuele VIC-plaatsing. Daardoor is onduidelijk of klager in een VIC kan verblijven en worden behandeld. Dat geldt ook voor een langdurig verblijf van klager in de VIC, waarmee zou kunnen worden voorkomen dat hij tweemaal in korte tijd wordt overgeplaatst.

 

Conclusie

4.8.      Nu de Minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom klager niet (voor langere duur) kan worden overgeplaatst naar de VIC-afdeling van een j.j.i., in plaats van naar de ITA, is niet gebleken van een uiterste noodsituatie op grond waarvan klager zijn jeugddetentie thans, in afwachting van een plek in de ITA, moet ondergaan in een inrichting voor volwassenen (in dit geval het PPC). Daarom zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Minister opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Voor een tegemoetkoming bestaat geen aanleiding.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. P. de Bruin, leden, in tegenwoordigheid van

mr. P. de Vries, secretaris, op 17 januari 2020.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven