Nummer: R-19/4855/GB
Betreft: […] datum: 31 december 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Vermaat, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 26 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sinds 28 maart 2017 gedetineerd. Hij verbleef in de locatie Norgerhaven te Veenhuizen. Bij beslissing van 2 augustus 2019 is hij in het PPC van de p.i. Zwolle geplaatst. Op 3 oktober 2019 is hij in de gevangenis van de p.i. Zwolle geplaatst.
3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is niet verteld waarom hij in het PPC is geplaatst. Bij hem zijn nooit psychische klachten of stoornissen geconstateerd. Hij heeft dan ook nooit gesprekken met een psycholoog of psychiater gehad. Klagers gedrag in de inrichting was goed. De directeur van de locatie Norgerhaven gaf slechts te kennen dat klager meer zorg nodig had. De psychologen in het PPC begrepen ook niet waarom klager daar was geplaatst. Klager wil ‘genoegdoening’ voor de periode die hij ten onrechte in het PPC heeft verbleven.
3.2. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie (NIFP) heeft een indicatiestelling heeft afgegeven voor klagers plaatsing in een PPC. Klagers gedrag en stemming wisselden. Dat heeft er in combinatie met cannabisgebruik toe geleid dat hem meerdere disciplinaire straffen zijn opgelegd. Klager schold vaak om onverklaarbare redenen tegen het personeel. Het afdelingspersoneel en de psychologe hebben ingezet op gedragsverandering en op een eventuele klinische behandeling. Dat wilde klager niet.
Op 23 juli 2019 werd geoordeeld dat klagers verblijf op een reguliere afdeling niet langer houdbaar was, maar dat hij beter in een PPC kon worden geplaatst. Inmiddels is de indicatiestelling opgeheven en is klager in de gevangenis geplaatst. Voor een tegemoetkoming bestaat geen aanleiding, omdat de plaatsing en de verblijfsduur niet onredelijk zijn.
4. De beoordeling
4.1. Klager is op 3 oktober 2019 in de gevangenis geplaatst. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De bestreden beslissing heeft op dit moment immers geen effect meer. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.
4.2. Uit de indicatiestelling van het NIFP van 1 augustus 2019 blijkt dat klager in het PPC is geplaatst, omdat hij moeite had mensen te vertrouwen, wat aanleiding was voor diverse conflicten met het personeel. Het is op zichzelf niet ondenkbaar dat om die reden plaatsing in het PPC is geïndiceerd. In de indicatiestelling staat evenwel niets vermeld over welke forensische zorg is geïndiceerd of dat nadere observatie is vereist in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, ook niet bij ‘Inschatting benodigde zorg’. De indicatiestelling is daarmee onvoldoende om de conclusie te kunnen dragen dat klagers plaatsing in het PPC voldoet aan de eisen van artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden.
4.3. In het dossier bevindt zich ook geen andere medische rapportage, behandelplan of iets van vergelijkbare aard, waaruit kan blijken dat forensische zorg of observatie voor klager was geïndiceerd (vgl. RSJ 15 augustus 2019, R-19/3891/GB). Evenmin is informatie gedeeld over de uiteindelijke invulling van klagers verblijf in het PPC van 2 augustus 2019 tot 3 oktober 2019.
4.4. Gelet op het voorgaande, zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren. Nu niet is gesteld of gebleken dat klager enig nadeel heeft ondervonden van zijn plaatsing in het PPC en zijn gedrag – zoals dat in het dossier naar voren komt – aanleiding gaf tot overplaatsing naar een beter beheersbare situatie, ziet de beroepscommissie geen aanleiding hem een tegemoetkoming toe te kennen.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 31 december 2019.
secretaris voorzitter