Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4799/GB, 7 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/4799/GB

Betreft:            [klager]            datum: 7 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B. Hartman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 18 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 4 juli 2018 gedetineerd. Hij verblijft sinds 17 oktober 2019 in de locatie Zuyder Bos.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Het verzoek is afgewezen omdat geen sprake zou zijn van een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico. Klager meent dat niet enkel op grond van het feit waarvoor hij is veroordeeld kan en mag worden aangenomen dat sprake is van een meer dan beperkt maatschappelijk risico. Hij wijst daarbij op het feit dat hij als medeplichtige wordt beschouwd en niet als medepleger. Klager is niet aanwezig geweest in de woning waar geweld is gebruikt tegen de slachtoffers en hij heeft zelf geen geweld gebruikt. Zijn betrokkenheid zou er uit hebben bestaan dat hij de mededaders naar de woning heeft gebracht en zich in de tussentijd in de buurt van de woning heeft opgehouden. Gelet op deze beperkte betrokkenheid meent klager dat er geen maatschappelijke onrust zal ontstaan als hij met verlof gaat. Daarnaast wordt in het geheel niet gesproken over het positieve gedrag dat klager in detentie heeft getoond. Daarbij is aangegeven dat klager het feit heeft gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep van een voorwaardelijke veroordeling en dat hieruit het herhalingsgevaar blijkt en volgt dat klager onbetrouwbaar is in het nakomen van afspraken. Ook hier meent klager dat deze conclusie niet kan worden getrokken op grond van het feit dat het strafbare feit is gepleegd tijdens een proeftijd. Bovendien blijkt uit de OXREC, een risicotaxatie-instrument, dat het recidiverisico laag is en wordt het risico op recidive door professionals ingeschat als gemiddeld. Wederom is niet gekeken naar het goede gedrag in detentie en het feit dat klager zich positief opstelt. De beslissing is onzorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. Er is onvoldoende grond om aan te nemen dat sprake is van meer dan een beperkt maatschappelijk risico. Geleidelijke terugkeer in de maatschappij is vanuit het oogpunt van resocialisatie bovendien beter.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Uit het negatieve advies van de politie blijkt dat er bezwaren zijn vanuit het onderzoeksteam en het kenniscentrum huiselijk geweld. Het vermoeden bestaat dat het verlof van klager verstoord zal worden door ernstige spanningen in de woon-/levenssfeer. Klager zou hulp van maatschappelijke instanties hebben afgewezen, ook voor zijn partner, moeder van hun kind. De politie stelt dat er reden is om aan te nemen dat er een ernstige verstoring van de openbare orde zal plaatsvinden of dat klager opnieuw strafbare feiten zal plegen tijdens een verlof. Op dit moment overheerst bovendien het negatieve gedrag dat klager laat zien boven het positieve gedrag. Op 6 oktober 2019 heeft klager een disciplinaire straf gekregen en op 17 oktober 2019 is klager op grond van het verstoren van de orde, rust en veiligheid overgeplaatst naar de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard. Klager is betrokken geweest bij een vechtpartij en de camerabeelden hebben uitgewezen dat klager de initiator was. Klager is naar een andere inrichting overgeplaatst omdat hij eerder intern al was overgeplaatst. Hoewel klager tevens zelf een verzoek tot overplaatsing had ingediend, doet dit niet af aan het geweldsincident. Naast de genoemde incidenten heeft klager op 8 juli 2019 een disciplinaire straf ontvangen wegens het aantreffen van vermoedelijk een ADHD-pil op zijn cel. Daarnaast is een geprepareerde oplader gevonden. Het voorgaande vormt voldoende reden voor degradatie naar het basisregime. Het delict waarvoor klager thans gedetineerd is, werd gepleegd in zijn invrijheidstelling na een veroordeling wegens een serie vermogensdelicten. De invrijheidstelling heeft klager er niet van weerhouden weer een ernstig delict te begaan, waaruit blijkt dat sprake is van herhalingsgevaar. Gezien het negatieve politieadvies, het negatieve gedrag in de inrichting en het gevaar op herhaling kon het verzoek in redelijkheid worden afgewezen.

In aanvulling op het voorgaande is te kennen gegeven dat klager bij besluit van 21 oktober 2019 is gedegradeerd naar het basisregime.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen gedetineerden in een b.b.i. worden geplaatst die:

-           een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen;

-           een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden;

-           beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-           en die zijn gepromoveerd.

4.2.      De beroepscommissie stelt vast dat klager bij besluit van 21 oktober 2019 is gedegradeerd naar het basisprogramma en reeds om die reden niet voldoet aan de vereisten voor plaatsing in een b.b.i.

4.3.      Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat van een beperkt maatschappelijk risico (op dit moment) geen sprake is. Uit de informatie in het dossier, waaronder het selectieadvies, de politierapportage en informatie uit de p.i. komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren.

Het delict waarvoor klager gedetineerd is, is gepleegd in een proeftijd. Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd wegens herhalingsgevaar en het ontbreken van een recent reclasseringsadvies, waardoor niet inzichtelijk is of de risico’s ondervangen kunnen worden door het stellen van voorwaarden. Dat kennelijk wel het risicotaxatie-instrument OXREC is afgenomen, maakt het voorgaande niet anders. Daarbij is klager in de afgelopen periode meermaals disciplinair gestraft, onder andere wegens het uiten van fysieke agressie tegen een medegedetineerde. Naar aanleiding van dit incident is klager zelfs overgeplaatst naar een andere inrichting. Een interne overplaatsing behoorde niet (meer) tot de mogelijkheden. De politie heeft voorts zorgen geuit over eventueel te verlenen vrijheden, omdat verlof zou kunnen leiden tot spanningen in het gezin. Verder wordt gevreesd voor de veiligheid van klagers ex-partner en is sprake van een lopend onderzoek naar medeverdachten in klagers strafzaak. Bovendien heeft klager nog geen (onbegeleide) vrijheden genoten.

4.4.      Voornoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, maken dat plaatsing in een b.b.i. op dit moment niet is aangewezen. De bestreden beslissing kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt en het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 7 januari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven