Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4804/GB, 7 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:07-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/4804/GB

Betreft:            [klaagster]       datum: 7 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.W.J. Faber, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 20 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het verzoek van klaagster tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.)) afgewezen.

2.         De feiten

Klaagster is sinds 11 januari 2019 gedetineerd. Zij verblijft in de gevangenis van de locatie Ter Peel.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.

Klaagster weerspreekt ten eerste met klem dat al haar gezinsleden criminele antecedenten zouden hebben. Enkel haar partner en één kind, haar dochter van zeventien jaar oud, hebben volgens klaagster in het verleden met politie en justitie van doen gehad. Haar dochter was bovendien ten tijde van het ontstaan van politiecontacten niet thuiswonend en verkeerde onder invloed van anderen. Niet alleen werden die zaken nadien geseponeerd, vanaf het moment dat deze dochter weer bij klaagster kwam wonen zijn er geen nieuwe politiecontacten meer voorgekomen. De partner van klaagster had politiecontacten in Zweden en is na zijn terugkeer uit Zweden niet meer met politie of justitie in aanraking gekomen. Hij woont inmiddels zo’n tweeënhalf jaar weer in Nederland. Uit het politieadvies blijkt niet welke antecedenten er concreet zouden bestaan, hoe die zaken zijn afgerond, van wanneer die antecedenten dateren en of daaruit al dan niet van een contra zou moeten blijken voor hetgeen klaagster aanvoert zijdens het gebroken zijn met haar criminele verleden. Uit de onderhavige stukken blijkt dat klaagster haar familieleden uit Tilburg niet meer ziet, omdat zij door afstand te nemen definitief afstand kan nemen van haar belaste verleden. Daarbij heeft klaagster ervoor gekozen om een schone lei te creëren door de lopende zaken in hoger beroep in te trekken en de daarmee ontstane ‘totaalsanctie’ thans te ondergaan. Klaagster is enorm gedreven een delictvrij bestaan op te bouwen. Benadrukt wordt dat het verlofadres als aanvaardbaar wordt opgemerkt om aldaar elektronisch toezicht te laten uitvoeren. Eerdere verlofmomenten zijn bovendien naar behoren verlopen. Klaagster betreurt ten zeerste dat bij de onderhavige selectiebeslissing gewag wordt gemaakt van het bestaande reclasseringsrapport van 25 april 2019. Klaagster heeft in het gesprek met de betreffende reclasseringswerker geen eerlijke kans gekregen om de verandering die zij heeft doorgemaakt gedegen te bespreken. Uiteindelijk heeft klaagster een privaat reclasseringskantoor benaderd. Tot slot wordt aangevoerd dat een dochter van klaagster in de nabije toekomst een medisch traject dient te ondergaan, waarbij invasieve operatieve ingrepen niet worden uitgesloten. Hiertoe dienen klaagster en haar partner de komende tijd besprekingen te voeren met het behandelend medisch team. Daarbij wenst klaagster haar dochter ook structureel (emotioneel) te kunnen ondersteunen. Het voorgaande ondersteunt klaagsters belang bij een fasering naar meer vrijheden. Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang beschouwd, wordt namens klaagster verzocht haar alsnog te selecteren voor een gestapeld detentietraject, althans wordt verzocht de Minister op te dragen een nieuwe beslissing te nemen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Uit het politieadvies ten aanzien van het verlofadres blijkt dat de familieleden die op het adres staan ingeschreven allen antecedenten hebben. Klaagsters advocaat stelt terecht dat het ook een aantal sepots betreft. Er is echter ook een reeks veroordelingen. Het is te prijzen dat klaagster aan een delictvrije toekomst wil werken en dat eerdere verloven probleemloos zijn verlopen. Zij heeft echter een justitiële documentatie van 28 pagina’s en het probleemloos doorlopen van eerdere verloven heeft haar er niet van weerhouden om weer met justitie in aanraking te komen. Zoals de advocaat van klaagster zelf al stelt, kan klaagster om aanwezig te zijn bij medische afspraken van haar dochter, incidentele verloven aanvragen. De afwijzing van het verzoek is niet onredelijk nu er geen geschikt verlofadres is en geen vertrouwen in een goede afloop van het traject.

3.3.      Hierop is namens klaagster als volgt gereageerd.

- Het verzoek van klaagster om incidenteel verlof om aanwezig te kunnen zijn bij besprekingen met het medisch team en al hetgeen in dat kader van belang is, is afgewezen. Tegen deze beslissing is zij in beklag gegaan.

- De zinsnede ten aanzien van het verweer op de kwestie incidenteel verlof beginnend met ‘Hierbij wordt opgemerkt’ wordt niet nader aangevuld en het is dan ook onmogelijk hierop concreet te reageren.

- Nog maar eens wordt opgemerkt dat een geschikt verlofadres beschikbaar is.

- Uit het trajectplan blijkt enkel van positieve ontwikkelingen rondom klaagster.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en

-           die zijn gepromoveerd.

4.2.      Op grond van het derde lid van de Regeling kunnen gedetineerden ook in een z.b.b.i. worden geplaatst als de Minister akkoord is met een voorstel voor deelname aan een p.p. Het verblijf in de z.b.b.i. moet in dat geval direct worden gevolgd door deelname aan het p.p. en duurt maximaal zes maanden.

4.3.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het p.p. en de gedetineerde moeten voldoen.

4.4.      Het verzoek van klaagster is kort gezegd afgewezen omdat het verlofadres niet aanvaardbaar wordt geacht en omdat er geen vertrouwen is in een goed verloop van vrijheden.

4.5.      Ten aanzien van het verlofadres stelt de beroepscommissie vast dat de politie heeft aangegeven dat sprake is van een aantal antecedenten op het verlofadres. Namens klaagster is echter toegelicht waaruit die antecedenten bestaan, terwijl de Minister niet nader heeft gespecificeerd welke en in hoeverre de antecedenten een contra-indicatie vormen voor verlof op het aangedragen verlofadres. Bovendien betreft het verlofadres het adres waar het gezin van klaagster woonachtig is en waar zij zich na haar detentie weer zal vestigen. Daarbij heeft de reclassering de voorgenomen verblijfplaats, onder toepassing van elektronische controle, geschikt geacht. In het licht van voornoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft de Minister naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende toereikend gemotiveerd waarom het verlofadres als onaanvaardbaar moet worden aangemerkt. De bestreden beslissing kan reeds om die reden niet in stand blijven.

4.6.      Ten aanzien van de risico’s die verlofverlening met zich meebrengt stelt de beroepscommissie vast dat de Minister deze afwijzingsgrond in beroep enkel heeft onderbouwd door te verwijzen naar klaagsters justitiële documentatie. Dit terwijl uit het selectieadvies naar voren komt dat het gedrag van klaagster in de inrichting positief is en eerdere (incidentele) verloven in het logeerhuis op het terrein van de inrichting goed zijn verlopen. De reclassering stelt in haar advies van 25 april 2019 dan wel dat sprake is van een hoog recidiverisico, maar interventies zijn wat de reclassering betreft niet geïndiceerd en zullen geen recidiveverminderende werking hebben. Daarbij is aan klaagster de zelfmeldstatus toegekend en heeft zij zich op 11 januari 2019 gemeld in de inrichting. Uit het adviesrapport van 5 augustus 2019 van het Bureau Strafrechtadvies Peeters en de Bekker, dat op verzoek van klaagster is opgesteld, volgt dat op basis van het delictverleden het recidiverisico hoog ingeschat zou kunnen worden. Klaagster is echter al drie jaar delictvrij en zij heeft zich (kort gezegd) positief ontwikkeld. Daarbij heeft klaagster in 2019 haar openstaande zaken en de zaken in hoger beroep ten uitvoer laten leggen, waarna zij zichzelf heeft gemeld in de inrichting. Het adviesbureau schat het recidiverisico laag tot laaggemiddeld in. Gelet op voornoemde omstandigheden is ook deze afwijzingsgrond naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende toereikend gemotiveerd.

4.7.      De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Minister opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Voor een tegemoetkoming bestaat geen aanleiding.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 7 januari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven