Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4903/GB, 31 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:31-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/4903/GB

Betreft:            […]       datum: 31 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.Chr. Spee, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 4 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers bezwaar, gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard, ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager is sinds 29 augustus 2017 gedetineerd. Hij verbleef in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de locatie Zuyder Bos. Op 16 augustus 2019 is hij in de b.b.i. van de locatie Zuyder Bos geplaatst.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is veroordeeld voor fraude. De einddatum van zijn detentie was bepaald op 7 november 2019. Hij zou per 31 december 2018 in een z.b.b.i. worden geplaatst (311 dagen voor invrijheidstelling). Kennelijk was het toen geen probleem dat klager meer dan zes maanden voor zijn invrijheidstelling in een z.b.b.i. zou worden geplaatst.

Door niet aan klager te wijten vertragingen is hij uiteindelijk pas op 26 juli 2019 in een z.b.b.i. geplaatst. Als gevolg van het arrest van het hof Amsterdam zijn 203 dagen toegevoegd aan klagers totale straf en is zijn einddatum thans bepaald op 28 mei 2020. Het is onredelijk dat zijn plaatsing vervolgens direct is beëindigd, terwijl die plaatsing veel te laat is aangevangen.

Redelijkheid en billijkheid dienen de wet aan te vullen, wanneer de toepassing daarvan tot onredelijke of onbillijke uitkomsten leidt. Ten onrechte is geen acht geslagen op klagers persoonlijke belangen. Klager heeft een huurwoning gevonden die hij met zijn nieuwe baan kon betalen. Tijdens zijn verblijf in de z.b.b.i. bereidde hij zich voor om weer deel te nemen aan de maatschappij. Door zijn plaatsing in de b.b.i. kan hij zijn baan en woning niet behouden.

De Minister dient ex nunc te toetsen. Op grond van de wet komt klager sinds 28 november 2019 in aanmerking voor plaatsing in een z.b.b.i. Hij had dus hangende de beroepsprocedure alsnog teruggeplaatst moeten worden in de z.b.b.i.

Verzocht wordt op grond van artikel 7:28 van de awb de proceskosten te vergoeden.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager betwist niet dat als gevolg van het arrest van het hof Amsterdam de einddatum van zijn detentie 157 dagen is verschoven, naar 28 mei 2020. Daarmee was zijn strafrestant ten tijde van de bestreden beslissing langer dan zes maanden. Daarom kwam hij op grond van artikel 2 van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing (hierna: de Regeling) niet meer in aanmerking voor plaatsing in een z.b.b.i. De Regeling biedt geen mogelijkheid om van dat criterium af te wijken.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en

-           die zijn gepromoveerd.

4.2.      Klager is uit de z.b.b.i. geplaatst, omdat zijn strafrestant op dat moment meer dan zes maanden was. Gelet op artikel 2 van de Regeling is dat de juiste beslissing. Het beroep zal dus ongegrond worden verklaard. Klager kan mogelijk opnieuw in de z.b.b.i. worden geplaatst, wanneer het strafrestant minder dan zes maanden bedraagt.

4.3.      Ten overvloede en naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsman de proceskosten van de beroepsprocedure te vergoeden overweegt de beroepscommissie dat de Pbw een dergelijke mogelijkheid niet kent.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 31 december 2019.

secretaris        voorzitter

Naar boven