Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5047/GV, 30 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer: R-19/5047/GV

betreft:   [klager]                                                          datum: 30 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.J. Troost, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 16 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister, vertegenwoordigd door mr. C.M. Bitter, in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Namens klager is verzocht om uitstel van die termijn en is verzocht tot 26 november 2019 in de gelegenheid te worden gesteld een aanvullende toelichting te geven. Binnen die termijn is het beroep niet (aanvullend) schriftelijk toegelicht.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.             De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof toegewezen. Daarbij is beslist dat de beveiliging buitenshuis niet wordt afgeschaald.

2.             De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De Minister heeft ten aanzien van het niet afschalen van de beveiliging buitenshuis geen belangenafweging gemaakt waarbij ook klagers belang is meegewogen. Klager dient met de herbeoordeling in zicht zoveel mogelijk in staat te worden gesteld te laten zien welke stappen hij heeft gezet in zijn re-integratietraject. Het Adviescollege Levenslanggestraften adviseerde reeds in juni 2018 tot afschaling van de beveiliging en komt hier in haar laatste vervolgadvies wederom op terug. Voorts kan het feit dat het verlof in augustus enkel binnen-activiteiten kende niet aan klager worden tegengeworpen, nu het beroep gericht tegen die beslissing op 10 oktober 2019 door de beroepscommissie gegrond is verklaard. Ondanks het gegeven dat de beroepscommissie in die uitspraak expliciet heeft overwogen dat een belangenafweging dient te worden gemaakt, is dit wederom niet gebeurd. Indien wel een belangenafweging was gemaakt, had het belang van klager bij afschaling van de beveiliging en het zodoende kunnen maken van stappen in de re-integratie, zwaarder moeten wegen.

Klager verzoekt expliciet niet enkel vast te stellen dat de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd is, maar ook de Minister op te dragen een nieuwe verlofbeslissing te nemen ertoe strekkende dat aan klager binnen zeven dagen na de uitspraak een extra incidenteel verlof wordt verleend waarbij ook de beveiliging buitenshuis wordt afgeschaald van drie naar twee beveiligers.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Besloten is vast te houden aan het kaderbesluit waarin is bepaald dat beveiliging plaatsvindt door drie personen. Daarbij is meegewogen dat het kaderbesluit recentelijk is genomen, klager sindsdien pas drie keer met verlof is geweest waaronder één verlof binnenshuis en klager in totaal zeven keer begeleid verlof heeft genoten. Mede hierom bestaat geen aanleiding het kaderbesluit te wijzigen. Van belang is dat klager in zijn verlofaanvraag niet (expliciet) heeft verzocht om afschaling van de beveiliging. In het licht hiervan is het niet onbegrijpelijk dat niet besloten is tot afschaling van de beveiliging buitenshuis en is het niet onbegrijpelijk dat de belangenafweging op dat punt niet nader is gemotiveerd. Vooropgesteld dient te worden dat bij een dergelijke afweging veiligheidsbelangen zwaarder wegen. Het gaat niet alleen om de veiligheid van klager en zijn directe omgeving, maar ook de veiligheid van de betrokken functionarissen en de maatschappij in het algemeen. De waarnemingen in het verslag van het verlof van 20 oktober 2019 wijzen er niet op dat de tijd rijp is voor afschaling van de beveiliging. In het licht van die observaties en gelet op het beperkte aantal keren dat klager met verlof is geweest, kon in redelijkheid worden beslist de beveiliging buitenshuis niet af te schalen. Benadrukt wordt dat het verzoek tot afschaling losstaat van de professionele inschatting van de medewerkers van de Dienst Vervoer en Ondersteuning, die kunnen besluiten hun afstand tot klager te wijzigen. De bestreden beslissing is derhalve niet onredelijk of onbillijk.

3.             De beoordeling

Klager is bij arrest van het gerechtshof Amsterdam van 28 februari 1994 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf wegens doodslag, tweemaal poging tot doodslag, diefstal door middel van braak en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Hij verblijft sinds 1 december 1992 in detentie. Op 27 juli 2012 heeft hij een (eerste) gratieverzoek ingediend. Op dat verzoek is nog niet beslist.

Onderhavig beroep is gericht tegen de verlofbeslissing van de Minister van 16 oktober 2019 voor zover daarin is bepaald dat de beveiliging buitenshuis niet zal worden afgeschaald van drie naar twee beveiligers.

Bij besluit van 25 april 2019 heeft de Minister de kaders gesteld waarbinnen de verloven van klager plaats dienen te vinden. Ten aanzien van die kaderbeslissing heeft de beroepscommissie eerder het volgende overwogen:

Daargelaten de status van voornoemde kaderbeslissing, dient bij de beoordeling van klagers gemotiveerde verzoeken tot incidenteel verlof (die afwijken van het verlofplan) telkens een afweging te worden gemaakt tussen het individuele belang van klager bij resocialisatieactiviteiten en de algemene belangen van (onder meer) orde, rust en veiligheid in de samenleving alsmede de belangen van de slachtoffers en nabestaanden (RSJ 10 oktober 2019, R-19/4385/GV).

Klager heeft in zijn verlofaanvraag van 24 september 2019 niet verzocht om het afschalen van de beveiliging buitenshuis en daardoor ook niet onderbouwd op welke wijze het afschalen van de beveiliging buitenshuis bijdraagt aan zijn resocialisatie en re-integratie, ter voorbereiding op zijn (mogelijke) terugkeer in de maatschappij. Gelet daarop kan de beslissing van de Minister om aan de beveiliging buitenshuis niets te veranderen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Voor zover in beroep namens klager is verwezen naar RSJ 10 oktober 2019, R-19/4385/GV merkt de beroepscommissie op dat klager in die zaak de beveiliging buitenshuis niet tot onderdeel van het beroep heeft gemaakt. Het verzoek tot afschaling beperkte zich daar tot de beveiliging binnenshuis.

4.             De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. S. Djebali en J.G.A. van den Brand, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 30 december 2019. 

                secretaris               voorzitter

Naar boven