nummer: R-19/2686/GA
betreft: […] datum: 23 december 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 21 januari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Sittard, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn raadsman voornoemd, om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de aan klager op 20 december 2018 opgelegde disciplinaire straf van tien dagen uitsluiting van de arbeid, wegens het in bezit hebben van een bolletje shag (klachtnummer G-2018-889). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Tien dagen uitsluiting van de arbeid is een disproportionele sanctie voor het enkel hebben van shag in de broekzak. De sanctie staat beslist niet in verhouding tot hetgeen is geconstateerd. Tien dagen uitsluiting betekent een bijzonder groot gemis aan financiële middelen, terwijl het feit niet de orde en rust verstoort of de veiligheid in gevaar brengt. Klager dient te worden gecompenseerd voor de buitensporig hoge sanctie die aan hem is opgelegd. De beklagcommissie laat ook in haar beoordeling achterwege waarom de sanctie van tien dagen gerechtvaardigd is. De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Ingevolge artikel 51, eerste lid onder c, van de Pbw kan de directeur, wegens het begaan van feiten als bedoeld in het eerste lid van artikel 50 van de Pbw, een disciplinaire straf van uitsluiting van deelname aan een of meer bepaalde activiteiten voor ten hoogste twee weken opleggen. Niet in geschil is dat klager door het meenemen van de aangetroffen shag de huisregels heeft overtreden en het risico heeft genomen hiervoor te worden gestraft. De door de directeur opgelegde straf van tien dagen uitsluiting van de arbeid acht de beroepscommissie echter onredelijk en onbillijk, te meer nu de directeur ook in beroep geen toelichting heeft gegeven waarom hij tot oplegging van tien dagen is gekomen en onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom klagers gedrag een dergelijke (lange) disciplinaire straf rechtvaardigt. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard voor zover de disciplinaire straf de duur van vijf dagen overschrijdt.
Het beroep zal voor het overige ongegrond worden verklaard. Klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond voor zover de disciplinaire straf de duur van vijf dagen overschrijdt, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre en verklaart het beklag in zoverre gegrond. Zij bevestigt voor het overige de uitspraak van de beklagcommissie. Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. I. Lispet, secretaris, op 23 december 2019.
secretaris voorzitter