Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4450/GA, 30 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:        R-19/4450/GA

Betreft:            […]       datum: 30 december 2019

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.H. van der Grinten, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 9 augustus 2019 van de beklagcommissie bij de locatie Roermond, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 december 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn klager en zijn raadsvrouw gehoord. De directeur van de locatie Roermond heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van de klachten en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a.         de beslissing van de directeur van 26 maart 2019, voor zover daarin is beslist tot terugplaatsing van klager in de gevangenis van de locatie Roermond vanuit de Forensische Verslavingskliniek (FVK) Piet Roorda te Zutphen (hierna: de Piet Roordakliniek) (R-2019-85);

b.         de beslissing van de directeur van 26 maart 2019, voor zover daarin is beslist dat klager niet in een kliniek zal worden geplaatst, totdat zijn strafrestant maximaal zes maanden bedraagt (R-2019-120).

De beklagcommissie heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

De bestreden beslissing dient ex tunc te worden getoetst. De directeur wist niet of klager behoorde tot een van de dertien gedetineerden van wie de verloven zijn ingetrokken naar aanleiding van het rapport over Michael P.

De terugplaatsingsbeslissing is gebaseerd op verouderde rapporten. Naar aanleiding van diezelfde rapporten is klager eerder juist in de kliniek geplaatst. Dat is vreemd. De ontslagbrief van de Piet Roordakliniek van 26 maart 2019 is niet betrokken bij de bestreden beslissing. Daarin worden de risico’s juist als laag en matig ingeschat.

De zaak van klager verschilt bovendien op belangrijke punten met die van Michael P. In die zaak was tbs geëist, maar had de verdachte geweigerd mee te werken aan dubbelrapportage. Het spreekt voor zich dat in die gevallen voorzichtigheid geboden is. Klager is evenwel een modelgedetineerde (en -cliënt) ten aanzien van wie nooit een vermoeden heeft bestaan van een psychische stoornis. Weliswaar adviseerde de reclassering om klager pas zes maanden voorafgaand aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) in een kliniek te plaatsen, maar dat moet niet worden gezien als een harde eis.

Er lijkt tijd te zijn gerekt voordat een nieuwe beslissing genomen behoefde te worden, totdat klagers strafrestant zes maanden zou bedragen. De beklagzitting is pas na zes weken ingepland en daarna duurde het nog tweeënhalve maand totdat de beklagcommissie uitspraak deed. Klager wacht nog steeds op terugplaatsing in de kliniek. De reclassering heeft uiteindelijk pas op 9 september 2019 de opdracht gekregen een nieuw advies uit te brengen, terwijl de einddatum van klagers detentie momenteel is bepaald op 24 januari 2020.

Klager heeft zelf verzocht tot plaatsing in een kliniek, in plaats van detentiefasering, omdat hij aan zichzelf wil werken. Hij is bereid daar ook tijdens zijn v.i. te verblijven, hetzij vrijwillig hetzij als bijzondere voorwaarde. Hij wil zijn behandeling graag afmaken en hij kan daar ook worden geholpen met het vinden van een woning. Inmiddels heeft het traject tien maanden vertraging opgelopen. Verzocht wordt aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

 

3.         De beoordeling

Klager verbleef vanaf 24 januari 2019 in de Piet Roordakliniek op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw. Hij beklaagt zich erover dat hij vanuit die kliniek is teruggeplaatst in de gevangenis van de locatie Roermond (beklag a.) en dat hij niet eerder in een kliniek zou worden geplaatst dan totdat zijn strafrestant maximaal zes maanden zou bedragen (beklag b.). De beroepscommissie zal deze klachten hierna afzonderlijk beoordelen.

Ter zitting is ook gesproken over het feit dat klager tot op heden in de gevangenis verblijft, terwijl zijn strafrestant inmiddels minder dan zes maanden bedraagt. De ingediende klachten zien echter niet op (het uitblijven van een beslissing in) de periode dat zijn strafrestant minder dan zes maanden bedraagt. Daarover kan en zal de beroepscommissie in deze procedure dus ook niet oordelen.

 

Beklag a.

Klager is vanuit de Piet Roordakliniek teruggeplaatst in de gevangenis, nadat zijn plaatsing in die kliniek is heroverwogen. Dat gebeurde naar aanleiding van de rapporten van de Inspecties en de Onderzoeksraad voor Veiligheid naar aanleiding van de zaak-Michael P. Het is niet zonder meer onredelijk dat wordt beslist tot terugplaatsing op basis van informatie die eerder juist leidde tot de plaatsing. De beroepscommissie zal de terugplaatsing dan ook inhoudelijk beoordelen, op een vergelijkbare manier als wanneer sprake zou zijn van een afwijzing van een verzoek tot plaatsing in een kliniek.

Klager is veroordeeld voor een levensdelict. Uit het destijds meest recente reclasseringsadvies (d.d. 6 augustus 2018) blijkt dat klagers recidiverisico werd ingeschat als hoog, met een hoog risico op letselschade. Het Openbaar Ministerie adviseerde negatief ten aanzien van de voorgenomen plaatsing van klager in de kliniek. De reclassering adviseerde om klager in het laatste halfjaar van zijn detentie in een kliniek te plaatsen, omdat een klinische behandeling van een jaar geïndiceerd werd geacht en deze behandeling gedeeltelijk tijdens klagers v.i. zou kunnen plaatsvinden.

Klager had (zowel tijdens de plaatsing als tijdens de terugplaatsing) een strafrestant van meer dan zes maanden. Hij heeft ongeveer twee maanden in de kliniek verbleven, dus de behandeling was relatief recent aangevangen.

Gelet op deze omstandigheden en de maatschappelijke onrust in die periode, kan de beslissing om klager terug te plaatsen in de gevangenis niet als onredelijk of onbillijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre dus ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen, met aanvulling van de gronden.

 

Beklag b.

De directeur heeft op voorhand – tegelijkertijd met de beslissing tot klagers terugplaatsing in de gevangenis – beslist dat klager niet opnieuw in een kliniek zou worden geplaatst, totdat zijn strafrestant maximaal zes maanden zou bedragen.

De termijn van zes maanden is weliswaar begrijpelijk (mede gelet op het hiervoor overwogene), maar rust niet op een wettelijke grondslag. Bij ministeriële regeling is deze termijn juist bepaald op twaalf maanden (artikel 31, eerste lid, laatste volzin, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden). De geadviseerde termijn van zes maanden behoefde dus niet zonder meer te worden gerespecteerd.

Klager heeft ter zitting de volledige versie van zijn ontslagbrief van de Piet Roordakliniek (d.d. 26 maart 2019) overgelegd. Daaruit blijkt dat de kliniek klagers geweldsrecidiverisico inschatte als laag-matig. Ook adviseerde zij om klager terug te plaatsen in de kliniek, omdat er geen terugval was geweest in middelgebruik of delictgedrag en de behandeling goed verliep.

Een en ander doet twijfelen aan de actualiteit van het eerdere reclasseringsadvies van 6 augustus 2018, waarin de noodzaak van klagers behandeling overigens al werd erkend. De nadere informatie (van de Piet Roordakliniek) had voor de directeur dan ook aanleiding moeten vormen om al op korte termijn – dus vóórdat klagers strafrestant minder dan zes maanden bedroeg – klagers plaatsing in een kliniek te heroverwegen, althans de daartoe benodigde adviezen en rapporten te vergaren.

Gelet op het voorgaande, zal de beroepscommissie het beroep in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Daarbij bestaat aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, want als gevolg van deze beslissing zijn van 26 maart 2019 tot 24 juli 2019 ten onrechte geen stappen ondernomen om klager – mogelijkerwijs – weer in een kliniek te plaatsen. Deze gevolgen zijn niet meer ongedaan te maken. De tegemoetkoming zal worden bepaald op € 100,=.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden. De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 100,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. M.J. Stolwerk en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 30 december 2019.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven