Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4696/GB, 25 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/4696/GB

Betreft:            […]      datum: 25 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.S. Pot, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 3 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.  Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het huis van bewaring (h.v.b.) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

2.         De feiten
Klager verbleef in de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Intermetzo te Lelystad. Op 7 juni 2019 is hij geplaatst in het h.v.b. van het JC Zaanstad. Bij beslissing van 12 juli 2019 is hij in de gevangenis van het JC Zaanstad geplaatst.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is in eerste aanleg veroordeeld volgens het volwassenenstrafrecht, maar hij is in hoger beroep gegaan. Hij is kwetsbaar, omdat hij een first offender is die nogal kinderlijk is voor zijn leeftijd. De advocaat-generaal heeft tijdens de pro forma zitting aangegeven akkoord te gaan met het doen van psychologisch onderzoek. Klager is niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij inmiddels in de gevangenis van het JC Zaanstad is geplaatst en hij daartegen geen bezwaar heeft gemaakt. Hij heeft de gevolgen daarvan echter nimmer kunnen overzien. De gevangenis zal prettiger zijn dan het h.v.b., maar dat kan niet afdoen aan klagers recht om in aanmerking te komen voor (terug)plaatsing in een j.j.i. Dat verdient de voorkeur, mede gezien de scholingsmogelijkheden. Hij heeft zich daar destijds prima gedragen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager verbleef voor veroordeling in eerste aanleg in een j.j.i., omdat de officier van justitie voornemens was de strafzaak af te doen via het adolescentenstrafrecht. Hij is evenwel via het volwassenenstrafrecht veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden. Daarom is hij – op grond van artikel 10 van de Pbw – geplaatst in een inrichting die is aangewezen voor in eerste aanleg veroordeelde volwassenen. Het JC Zaanstad ligt in het arrondissement van klagers vestiging. Door de veroordeling valt klager niet in een van de categorieën van artikel 8 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj). Hij komt dus niet in aanmerking voor plaatsing in een j.j.i. De beslissing op bezwaar doet geen recht aan klagers persoonlijke belang bij een heroverweging, maar de initiële beslissing kan niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4.         De beoordeling
De ontvankelijkheid van het beroep en het bezwaar
4.1.      Hoewel klager niet meer verblijft in de inrichting waarnaartoe hij is overgeplaatst en de (initiële) beslissing waartegen deze procedure zich richt in zoverre dus niet meer wordt geëffectueerd, heeft hij belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. Zijn bezwaar ziet immers vooraleerst op de uitplaatsing uit de j.j.i., waar geen onderscheid wordt gemaakt tussen een h.v.b. en een gevangenis. De beroepscommissie zal hem daarom in het beroep ontvangen. Om diezelfde reden had de Minister klager ook moeten ontvangen in zijn bezwaar. De beroepscommissie zal de bestreden beslissing op bezwaar daarom vernietigen en om proceseconomische redenen zelf als laatste instantie inhoudelijk op het bezwaar beslissen.

De inhoud van het bezwaar
4.2.      Klager is vanuit een j.j.i. in het h.v.b. van het JC Zaanstad geplaatst, omdat hij in eerste aanleg op grond van het volwassenenstrafrecht is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden.
4.3.      In artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a. van de Bjj is bepaald dat een j.j.i. bestemd is voor – kort gezegd – personen die minderjarig waren tijdens het plegen van het delict en personen die voorlopig zijn gehecht, voor zover zij nog geen 23 jaar waren tijdens het plegen van het delict en de officier van justitie voornemens is te vorderen dat het adolescentenstrafrecht wordt toegepast.
4.4.      Klager viel vóór zijn veroordeling in eerste aanleg in de tweede categorie, maar nu niet meer. Weliswaar is hij nog voorlopig gehecht (want hij heeft hoger beroep ingesteld) en was hij nog geen 23 jaar tijdens het plegen van het delict, maar de officier van justitie kan niet meer voornemens zijn het adolescentenstrafrecht toe te passen. Hij komt daarom niet in aanmerking voor plaatsing in een j.j.i.
4.5.      In artikel 10, eerste lid, van de Pbw is bepaald dat gevangenissen bestemd zijn voor personen die, al dan niet onherroepelijk, tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld. Klager valt in deze categorie. Op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onder c., van de Pbw kon klager in afwachting van zijn plaatsing in de gevangenis in een h.v.b. worden geplaatst.
4.6.      Gelet op het voorgaande was de beslissing tot plaatsing van klager in (het h.v.b. van) het JC Zaanstad juist. Het bezwaar zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de bestreden beslissing, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn bezwaar, maar verklaart dit bezwaar ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 25 november 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven