Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4606/GB, 13 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:13-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:        R-19/4606/GB

Betreft:            [klager]            datum: 13 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.W.M. Hopmans, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 6 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) afgewezen.

2.         De feiten
Klager is sinds 26 april 2016 gedetineerd. Hij verblijft in de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad. Zijn einddatum valt op 23 december 2019.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager beschikt niet over de stukken die ten grondslag liggen aan de bestreden beslissing. Hij meent dat er ten onrechte negatief is geadviseerd. Het klopt dat klager na zijn vierde verlof van 8 op 9 april 2019 te laat is teruggekeerd in de p.i, maar hij meent dat dit niet kan leiden tot de conclusie dat sprake is van ontvluchtingsgevaar. Voor de terugreis op 8 april 2019 bleek zijn OV-kaart niet te werken. Klagers vader heeft hierover contact gehad met de p.i. en de reclassering, waarna klager uitstel is verleend tot 23.00 uur. Uiteindelijk heeft klager zich niet op tijd kunnen melden, omdat hij ook nog een stuk moest omreizen – hij heeft een locatieverbod voor de omgeving Amsterdam-Centraal – en er tussen Utrecht-Lelystad geen treinen meer reden in verband met een brand bij Hilversum. Ook toen heeft klager contact gezocht met de p.i. waarna hem is toegezegd dat hij zich de volgende ochtend mocht melden, wat hij vervolgens heeft gedaan. Hij heeft zich niet moedwillig te laat gemeld na afloop van zijn verlof, maar door overmacht. Er is ten onrechte gesteld dat klager onbetrouwbaar is in het nakomen van afspraken zodat de afwijzing van zijn verzoek onterecht is. Klager verzoekt de beslissing van de Minister te vernietigen en de Minister op te dragen een nieuwe beslissing te nemen. Daarnaast verzoekt klager een financiële tegemoetkoming. In aanvulling op het beroepschrift is op 28 oktober 2019 een nadere schriftelijke reactie ontvangen waarin klagers raadsvrouw het volgende toelicht. De stelling van de Minister dat klager slordig en nalatig is geweest in het nakomen van afspraken tijdens zijn verlof van 8 op 9 april 2019, staat haaks op wat de directeur van de p.i. Lelystad tijdens een beklagprocedure bij de commissie van toezicht naar voren heeft gebracht. Klager had een beklag ingediend tegen de afwijzing van zijn verzoek tot algemeen verlof. De afwijzing was op dezelfde gronden gebaseerd als de afwijzing van klagers verzoek tot plaatsing in een z.b.b.i. Op 24 september 2019 heeft de directeur in de beklagprocedure geconcludeerd dat - bij een nadere bestudering - de feiten en omstandigheden van het verloop van klagers verlof aanleiding geven klagers klacht gegrond te verklaren. De beklagcommissie heeft de directeur daarin gevolgd en op 17 oktober 2019 aan klager een compensatie toegekend. Klager heeft zich voldoende ingespannen om de p.i. in kennis te stellen van zijn late terugkomst. Uit het selectieadvies volgt dat klagers eerste drie verloven goed zijn verlopen en dat de directeur is teruggekomen op zijn standpunt met betrekking tot het vierde verlof van klager. Overigens heeft klager altijd probleemloos verbleven op het verlofadres bij zijn vader en is er geen reden om te twijfelen aan dit adres. De bestreden beslissing kan gelet op bovenstaande informatie geen stand houden, nu deze gebaseerd is op onjuiste informatie.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Uit het selectieadvies van de p.i. Lelystad van 11 juni 2019 komt naar voren dat klager tijdens zijn verlof van 8 op 9 april 2019 vijftien uur ongeoorloofd afwezig is geweest. Klagers verlof duurde van zaterdag 6 april 2019, 09.00 uur, tot maandag 8 april 2019, 21.00 uur. Hoewel klager telefonisch contact heeft gehad met de reclassering met het verzoek  een nachtje langer te mogen blijven, heeft hij hiervoor geen toestemming gekregen. Toen klager zijn treinreis naar de p.i. toch was begonnen bleek er oponthoud te zijn met de trein, waarna hij heeft besloten terug te reizen naar zijn verlofadres. Hij heeft naar aanleiding hiervan geen contact opgenomen met de inrichting, terwijl hij wel alle telefoonnummers had. Op dinsdag 9 april 2019 rond 10.00 uur heeft klager gebeld met de p.i. en heeft hij bij zijn casemanager aangegeven dat hij niet op tijd kon terugkeren naar de p.i., omdat er geen treinen reden en dat hij zich rond 12.00 uur in de p.i. zou melden, wat uiteindelijk pas om 14.00 uur gebeurde. Klager geeft een andere voorstelling van zaken dan gerapporteerd door de p.i., maar kan dit niet onderbouwen met bewijs van bijvoorbeeld een treinkaartje. Uit navraag bij de NS bleek dat de treinen na 22.00 uur weer reden. Het Openbaar Ministerie (OM) stelt in haar advies van 3 mei 2019 dat, nu klager onbetrouwbaar is gebleken in het nakomen van afspraken, hij wat het OM betreft, en in elk geval tot aan de voorwaardelijke invrijheidstelling, de mogelijkheid van vrijheden heeft verspeeld. Klager is veroordeeld voor een ernstig zedendelict en het verlenen van vrijheden zal dan ook op maatschappelijke onrust stuiten. De reclassering geeft in haar advies van 13 augustus 2019 aan zich zorgen te maken over klagers verlofadres (woonadres van klagers vader), gelet op de invloed van vader op zijn zoon. Hij vindt dat zijn zoon nergens aan mee moet werken, wat het toezicht niet ten goede komt. De reclassering adviseert daarom alleen positief over het verlofadres wanneer er toegewerkt wordt naar begeleid wonen, klager een uitkering zal aanvragen en er gewerkt wordt aan schuldhulpverlening. Het wordt klager aangerekend dat hij zelf geen contact heeft opgenomen met de p.i. op het moment dat hij wist dat hij te laat ging komen. Uit navraag bij de p.i. blijkt dat - zoals klager stelt - nimmer is toegezegd dat hij zich niet na 23.00 uur kon melden. Een gedetineerde kan bij uitzondering in de afzondering geplaatst worden en daarnaast is het essentieel dat gedetineerden zich melden na een verlof, ook al hebben zij vertraging. Klager heeft op dinsdag 9 april 2019 om 10.00 uur gebeld dat hij rond 12.00 uur aanwezig zou zijn. Hij had, los van het feit dat hij zich de vorige dag had kunnen en moeten melden, vele treinen eerder kunnen nemen nu hij al te laat was. Door de directeur is tijdens een gesprek met klager aangegeven dat zijn gedrag meegenomen zou worden in de beoordeling van zijn detentiefasering. Klager is zeer nalatig en slordig geweest in het nakomen van zijn afspraken rond zijn verlof en heeft zich hiermee zeer onbetrouwbaar getoond. Hij zou op de afdeling bij medegedetineerden hebben aangegeven dat hij ‘er toch wel mee weg zou komen’. Gezien de ernst van het delict en de angst van het slachtoffer is het niet te rechtvaardigen dat klager zich vijftien uur aan het toezicht heeft onttrokken door zijn nalatigheid. Gezien het bovenstaande is klagers verzoek op juiste gronden afgewezen conform artikel 4 onder d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Daarnaast heeft de Reclassering twijfels over klagers verlofadres en met name de invloed van vader. Uit navraag bij de p.i. blijkt dat nog geen start is gemaakt met het toewerken naar begeleid wonen en schuldhulpverlening, zoals de reclassering heeft geadviseerd in haar rapport. De bestreden beslissing is op juiste gronden genomen en voor het toekennen van een tegemoetkoming is geen aanleiding.

4.         De beoordeling

4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:

-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en

-           die zijn gepromoveerd.

4.2.      Uit de stukken blijkt dat klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar wegens een ernstig zedendelict (met geweld) jegens een willekeurige jonge vrouw op straat. Klager - die first offender is - ontkent het delict te hebben gepleegd. Zijn einddatum valt op dit moment op 23 december 2019. Uit het selectieadvies van de p.i. Lelystad volgt dat klager drie keer verlof heeft genoten, die steeds goed zijn verlopen. Na zijn vierde verlof is hij niet tijdig teruggekeerd in de p.i., nadat er problemen waren met zijn treinkaart en er tijdelijk geen treinen reden. Op grond hiervan hebben het Multi Disciplinair Overleg, het OM en de vrijhedencommissie van de p.i. Lelystad negatief geadviseerd over klagers plaatsing in een z.b.b.i. nu hij onbetrouwbaar is gebleken in het nakomen van afspraken. Uit de nagekomen stukken van klagers raadsvrouw volgt dat de directeur zich, in klagers beklagzaak over een volgend verlof, op het standpunt heeft gesteld dat klager zich voldoende heeft ingespannen om de p.i. in kennis te stellen van zijn late terugkomst en aanleiding gezien om aan de beklagcommissie voor te stellen klagers klacht gegrond te verklaren. De beklagcommissie heeft het standpunt van de directeur gevolgd, de klacht gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming toegekend. Deze informatie moet nu tot het oordeel leiden dat de beslissing van de Minister bij afweging van alle in aanmerking komende belangen als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren. Zij zal, gelet op klagers einddatum, de Minister niet meer opdragen een nieuwe beslissing te nemen. Voor een tegemoetkoming bestaat geen aanleiding nu de Minister met de gewijzigde omstandigheden ten tijde van de beslissing geen rekening heeft kunnen houden.

5.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 13 december 2019.

 

            secretaris        voorzitter

Naar boven