Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4497/TA, 12 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:12-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/4497/TA

betreft:            [klager]                      datum: 12 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 16 augustus 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC dr. S. van Mesdag te Groningen (Me 2019-000182), verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 9 oktober 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Lelystad, zijn gehoord klagers raadsman mr. N.A. Heidanus, en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […], stafmedewerker juridische zaken. Klager heeft afstand gedaan van zijn recht ter zitting te worden gehoord. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de instelling van 24 april 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, onder b, Bvt (hierna: b-dwangbehandeling). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager beschouwt de b-dwangbehandeling als onrechtmatig, disproportioneel en in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Volgens klager zijn er met hem wel goede afspraken te maken en is hij bereid de samenwerking te zoeken. Voor klager is de dwangmedicatie heel ingrijpend, heftig en ondoelmatig. De maatregel is opgelegd ter afwending van gevaar voor de gezondheid of veiligheid van klager zelf en anderen. Klager vindt dat het gevaar niet (meer) aanwezig is, althans dat het tot een aanvaardbaar niveau is afgewend. Klager betwist uitdrukkelijk de diagnose en is van oordeel dat zijn problematiek is verbleekt en/of in remissie is. Klager betwist de noodzaak tot het innemen van medicatie. Hij is van mening dat de dwangmedicatie schadelijk voor hem is. Klager heeft langere tijd op vrijwillige basis de medicatie ingenomen. Klager ervaart bijwerkingen, maar dat is niet het kernprobleem. Mocht de beroepscommissie vinden dat de kliniek de diagnose wel kan stellen, dan vindt klager een second opinion door een onafhankelijk psychiater geïndiceerd. Alsdan wordt uitdrukkelijk verzocht om de zaak aan te houden voor een nader onderzoek door een onafhankelijke psychiater. Op dit verzoek heeft de beklagrechter niet gerespondeerd. Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager neemt zonder dwang de medicatie niet in. Klager ervaart bijwerkingen van de medicatie. Hierover heeft hij contact gehad met de psychiater. De inschatting is dat bij klager somatische wanen spelen en dat hij vanuit deze wanen de neiging blijft houden te wisselen met de hoogte van zijn doseringen. Klager wil tot op bepaalde hoogte meewerken bij het afstemmen van de medicatie. De dosis kan omlaag, zolang deze dan nog effectief is.

3.         De beoordeling
De beroepscommissie wijst het verzoek tot aanhouding van de zaak voor het laten plaatsvinden van nader onderzoek door een onafhankelijke psychiater af, nu dit in beginsel niet is vereist bij een procedure b-dwangbehandeling en de beroepscommissie geen aanleiding ziet om thans nader onderzoek door een onafhankelijke psychiater te laten plaatsvinden. Op grond van artikel 16b, onder b, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een zogenaamde b-dwangbehandeling, indien dit naar het oordeel van een arts, die in een tbs-instelling doorgaans de behandelend psychiater zal zijn, volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde binnen de instelling doet veroorzaken af te wenden. In artikel 34, eerste en tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) is bepaald dat het hoofd van de instelling alvorens te beslissen overleg voert met de arts en het afdelingshoofd, alsmede met de voor de behandeling verantwoordelijke psychiater als de b-dwangbehandeling noodzakelijk wordt geacht ter afwending van gevaar dat voortvloeit uit de stoornis van de geestvermogens van klager. Op grond van het derde lid van dit artikel wordt in deze overleggen nagegaan of het gevaar niet op andere wijze kan worden afgewend. Uit de stukken volgt dat klager gediagnosticeerd is met schizofrenie en middelenafhankelijkheid. De persoonlijkheid van klager wordt gekenmerkt door narcistische en antisociale trekken. Klager is bekend met ernstige agressie in het verleden. Klager heeft zich tijdens de behandeling binnen de TBS altijd zeer ambivalent getoond ten aanzien van medicatie, waarbij klager vaak aandrong op veranderingen in verband met het ervaren van somatische bijwerkingen. Dit heeft geleid tot veelvuldige wisselingen en wijzigingen in doseringen. Klager heeft in de weken voorafgaand aan de start van de b-dwangbehandeling zijn medicatie op eigen initiatief geleidelijk afgebouwd en uiteindelijk is hij volledig gestopt met het innemen van de medicatie. Klager is ervan overtuigd dat hij is genezen van zijn schizofrenie, omdat hij heilig water uit Mekka heeft gedronken. Dit kan worden beschouwd als een magische dan wel grootheidswaan. Er is bij klager geen ziekte-inzicht en -besef  aanwezig. In de dagen voorafgaand aan de start van de b-dwangbehandeling is de stemming van klager van eufoor naar dysfoor omgeslagen. Klager is ervan overtuigd dat hij geen medicatie nodig heeft. In het verleden is klager meerdere malen agressief geweest. Omdat klager zich steeds wisselend opstelt ten aanzien van de medicatie is de verwachting dat klager niet medicatietrouw zal zijn en dat een effectieve dosering niet zal worden bereikt, wat wel noodzakelijk wordt geacht om het verbaal dreigend en fysiek agressief gedrag van klager jegens medepatiënten en medewerkers te doen verminderen. Na de start van de dwangbehandeling wordt een redelijke verbetering gezien in het gedrag van klager. Hij is niet meer zo opvliegend in gedrag als voorheen en is rustiger in contact. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting is door het hoofd van de instelling voldoende duidelijk gemaakt waarom het starten met een dwangbehandeling volstrekt noodzakelijk werd geacht om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens van klager binnen de instelling deed veroorzaken, af te wenden. In het licht van het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat aan de vereisten van de wet, alsmede aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid is voldaan. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, dr. T. Jambroes en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 12 december 2019.   

 

 

            secretaris        voorzitter

 

 

Naar boven