Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5418/GB, 19 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:19-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/5418/GB

Betreft:            [klager]            datum: 19 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.A. Grimmelikhuizen, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen een op 28 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het verzoek van klaagster tot uitstel van haar melddatum afgewezen.

2.         De feiten

Klaagster is op 9 december 2014 door het gerechtshof te Den Haag veroordeeld tot een gevangenisstraf van 56 dagen. Klaagster zou zich in eerste instantie moeten melden op 24 december 2019. Het verzoek om uitstel van deze melddatum is bij besluit van 18 november 2019 afgewezen.

Op 9 december 2019 heeft de Minister een nieuw besluit genomen, waarin alsnog uitstel is verleend en klaagster wordt opgeroepen zich op 25 februari 2020 te melden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwersluis.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klaagster is het beroep als volgt toegelicht.

Klaagster meent dat wel sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. Zij dient te zorgen voor haar zeer jonge minderjarige kinderen die zich allen in de hechtingsfase bevinden. Klaagster heeft geen vangnet waar de kinderen voor de duur van twee maanden kunnen verblijven. De opmerking dat klaagster hulp moet vragen aan het CJG is erg makkelijk gesteld en is daarnaast geen passende oplossing.

Belangrijk is bovendien dat klaagster in eerste instantie is vrijgesproken. Bij de uitspraak in hoger beroep was zij niet aanwezig. Zij heeft geen bericht van haar advocaat ontvangen en was niet op de hoogte van de uitspraak in hoger beroep. Anders was reeds veel eerder een gratieverzoek ingediend. De veroordeling ziet op een heel andere periode in het leven van klaagster. Ze heeft haar leven op orde en detentie zal grote gevolgen kunnen hebben voor het betalen van haar vaste lasten en het behoud van haar huis. Daarnaast betreft het een zeer oud feit en hoopt klaagster toch dat uitstel wordt verleend zodat het gratieverzoek een kans krijgt. Klaagster heeft zelfs een verzoek tot opschorting van de executie ingediend bij de Koning. Verder is een recente psychologische verklaring overgelegd. Klaagster moet zich melden op kerstavond en het is een feit van algemene bekendheid dat er geringe personele bezetting is en vermoedelijk geen psycholoog. Voor iemand met diverse psychische problematiek is een omgeving van een inrichting schadelijk en daarnaast wordt de behandeling die pas een jaar loopt doorkruist.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Besloten is het bestreden besluit te herzien en klaagster alsnog uitstel te verlenen voor een periode van twee maanden. Het verzoek tot uitstel is met het vorenstaande ten volle gehonoreerd en klaagster dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in het beroep.

3.3.      Namens klaagster is hierop als volgt gereageerd.

Klaagster is wel ontvankelijk in haar beroep, nu het verzoek om uitstel (nog) niet volledig is gehonoreerd. Verzocht wordt immers uitstel te verlenen totdat op het gratieverzoek is beslist. Inmiddels is bericht ontvangen van het gratiebureau dat een recent psychologische verklaring nodig is. Deze is nagestuurd. Het gratieverzoek zal niet op 25 februari 2020 zijn afgerond. Daarom komt het nieuwe besluit niet geheel tegemoet aan het verzoek.

4.         De beoordeling

Ontvankelijkheid

4.1.      Hoewel dit in de bezwaarfase niet duidelijk naar voren is gekomen, is namens klaagster in beroep te kennen gegeven dat is verzocht om uitstel totdat op het gratieverzoek is beslist. Aan klaagster is twee maanden uitstel van de melddatum verleend. Daarmee is het uitstelverzoek niet ten volle gehonoreerd. Klaagster heeft daarom belang bij de beoordeling van het beroep. Zij zal dan ook in haar beroep worden ontvangen.

Inhoudelijk

4.2.      Uit het beroepschrift komt (kort gezegd) naar voren dat klaagster heeft verzocht om uitstel vanwege de zorg voor haar minderjarige kinderen, het feit dat zij niet op de hoogte was van de uitspraak in hoger beroep waardoor zij niet eerder heeft kunnen verzoeken om gratie en vanwege psychische problematiek.

4.3.      De beroepscommissie stelt voorop dat een ingediend gratieverzoek, gelet op het bepaalde in artikel 558a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en artikel 1, eerste lid en artikel 2, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit aanvang tenuitvoerlegging straffen en maatregelen, geen opschortende werking heeft.

4.4.      Aan klaagster is, blijkens de inlichtingen van de Minister, uitstel verleend voor de duur van twee maanden. Die periode kan klaagster gebruiken om zich voor te bereiden op de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf en de nodige maatregelen te treffen ten aanzien van de opvang van haar kinderen en de overige persoonlijke omstandigheden. Anders dan onder verwijzing naar de duur van de behandeling van het gratieverzoek, is niet onderbouwd waarom een langere periode noodzakelijk zou zijn om voorzieningen te treffen om de consequenties van de aanstaande detentie op te vangen.

4.5.      Uit de overgelegde psychische verklaring volgt dat bij klaagster onder meer sprake is van een post traumatische stressstoornis en dat de behandeling bij PsyQ, gericht op traumaverwerking, wordt gecontinueerd. Namens klaagster wordt aangevoerd dat op kerstavond binnen de p.i. niet de noodzakelijke psychische zorg kan worden geleverd. Wat daarvan zij, aan klaagster is inmiddels twee maanden uitstel verleend. Zij zal zich dus niet op kerstavond hoeven melden in de inrichting. Voorts kan zij in die periode maatregelen treffen zodat ook in de inrichting de nodige psychische zorg kan worden geleverd.

4.6.      Het beroep zal, gelet op het voorgaande, ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

            De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 19 december 2019.

secretaris        voorzitter

Naar boven