Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4240/GB, 30 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:        R-19/4240/GB

 

Betreft:            [klager]            datum: 30 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 15 juli 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op 6 december 2019 zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. de Vries, en […], senior selectiefunctionaris bij de Divisie Individuele Zaken namens de Minister, in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught door de voorzitter gehoord. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf in de extra beveiligde inrichting (EBI) te Vught.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 18 december 2017 gedetineerd. Hij verblijft sinds 5 juli 2018 in de EBI. Laatstelijk op 15 juli 2019 heeft de Minister beslist dat klagers verblijf in de EBI met zes maanden zal worden verlengd.

 

3.         De standpunten

3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De gronden waarop klager destijds in de EBI is geplaatst, zijn niet juist. Hij stelt zich al anderhalf jaar op dat standpunt, maar er is onvoldoende onderzoek verricht naar zijn argumenten.

Klager bestrijdt dat hij in de p.i. Krimpen aan den IJssel in een telefoongesprek met zijn broer zou hebben gezegd dat de moeder van de kroongetuige (in het […]-proces) onderuit zou gaan. De taps zouden moeten worden beluisterd door een onafhankelijk persoon. Klager is nooit in staat van beschuldiging gesteld of gehoord met betrekking tot de liquidatie van de broer van N.B. Alleen de verdenking zou voor het Openbaar Ministerie (OM) al aanleiding kunnen vormen dit te voegen in het strafproces of dat tenminste ter sprake te brengen. Dat is echter nooit gebeurd. Klager kan zich daar dus ook niet tegen verweren.

Klager bestrijdt dat in zijn cel in de p.i. Krimpen aan den IJssel berichten zijn aangetroffen die via e-mate aan andere gedetineerden waren gestuurd, maar ‘blijkens de inhoud voor hem bestemd waren’. Deze berichten, of kopieën daarvan, zouden moeten worden overgelegd. Dat is nog steeds niet gebeurd.

Klager bestrijdt dat bij een doorzoeking in zijn cel in de p.i. Leeuwarden een iPhone is aangetroffen. Als dat zo zou zijn, had hij daarvoor gesanctioneerd moeten worden. Het dossier bevat evenwel geen disciplinaire straf die hierop ziet. De directeur van de p.i. Leeuwarden zal dit ook niet overleggen.

Bij klager is een papiertje aangetroffen met de naam en het telefoonnummer van een afdelingsreiniger. Het is klager niet duidelijk waarom dat niet zou mogen. Zij konden het goed met elkaar vinden. Het is handig contactgegevens te hebben van een reiniger, want zij kunnen in de inrichting meer dingen regelen. Het is bovendien niet ongebruikelijk dat in detentie telefoonnummers worden uitgewisseld, om elkaar daarna te kunnen opzoeken. Klager heeft het briefje uit fatsoen aangenomen, maar is niet eens daadwerkelijk van plan met deze medegedetineerde contact te onderhouden. De medegedetineerde daarentegen heeft hem post gestuurd en hem zelfs in de EBI nog willen opzoeken, maar dat heeft klager van de hand gewezen. Het is niet waar dat klager hem zou hebben verzocht boodschappen aan anderen over te brengen of iets te invoeren. Klager beschikt nog steeds over het papiertje. Kennelijk is het niet zo ernstig dat het van hem afgepakt zou moeten worden.

Klager heeft zich tijdens zijn detentie uitstekend gedragen en geen contact gehad met enige (criminele) organisatie. Hij heeft nooit gezegd dat de broer van de kroongetuige al dood is en diens moeder zal volgen.

De bovenstaande, door klager betwiste redenen hem in de EBI te plaatsen zijn nooit nader onderzocht. De Minister blijft steeds naar niet onderbouwde GRIP-rapportage verwijzen. Deze procedure is voor klager en zijn raadsman dan ook bijzonder frustrerend. Zeker na achttien maanden zou meer informatie voorhanden moeten zijn. De raadsman heeft kort na klagers plaatsing in de EBI zelf geprobeerd informatie te verkrijgen bij het OM en het GRIP, maar dat was tevergeefs.

Klager heeft het idee dat zijn plaatsing in de EBI wordt gebruikt als drukmiddel, doordat hij wordt beschuldigd van iets wat hij niet heeft gedaan. Hij heeft al twee maanden geen bezoek meer gehad van zijn 5-jarige dochtertje, omdat het bezoek achter glas moet plaatsvinden en dit voor haar niet fijn is.

De Minister erkent dat geen sprake is van ontvluchtingsgevaar. Het belangrijkste is kennelijk dat klagers fysieke en telefonische contacten worden gemonitord. Dat gebeurt bij vrijwel alle gedetineerden. In de locatie De Schie te Rotterdam en de p.i. Leeuwarden zitten gedetineerden die ook in verband worden gebracht met het Criminele Samenwerkingsverband (CSV) van R.T. Het is onduidelijk waarom klager niet in een van die inrichtingen zou kunnen verblijven. Deze alternatieven zouden moeten worden onderzocht.

Primair wordt verzocht het beroep gegrond te verklaren. Subsidiair wordt verzocht de alternatieven te onderzoeken. Meer subsidiair wordt verzocht meer onderbouwing te vergen voor de gronden die klager worden tegengeworpen.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is in de EBI geplaatst naar aanleiding van het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 19 juni 2018. Daarin wordt duidelijk dat N.B. kroongetuige is in het [...]-proces, waarin klager de tweede verdachte is. Uit de verklaringen van N.B. volgt dat klager deel uitmaakte van het CSV van R.T. Klager en N.B. zouden tezamen en in vereniging diverse liquidaties hebben gepleegd en voorbereid, aangestuurd door R.T. en (klagers broer) S.R.

R.T. en S.R. staan beiden internationaal gesignaleerd. Het CSV stelt hen kennelijk in staat langdurig onder de radar te blijven. Dat illustreert het vluchtgevaar dat, volgens het OM, ook voor klager geldt. Het CSV zal hem ook faciliteren bij het onderduiken. Nu N.B. kroongetuige is, heeft klager niets meer te verliezen.

Zes dagen nadat bekend was geworden dat N.B. kroongetuige was geworden, is zijn broer vermoord. Twee dagen voor die moord is een gesprek afgeluisterd tussen klager en (klagers andere broer) Z.R. Daarin zegt Z.R. dat de moeder van de kroongetuige onderuit gaat. De moeder en – naar aanleiding van andere incidenten – diverse andere familieleden van de kroongetuige zijn in die periode met spoed in veiligheid gebracht.

De moord op de broer van N.B. lijkt een vergelding voor het feit dat hij kroongetuige is geworden. Zijn verklaringen zijn zeer belastend voor klager. Klager heeft diverse afgeluisterde gesprekken gevoerd over een moord op de moeder van de kroongetuige. Hij kent de familie van de kroongetuige goed. Er gaat volgens het OM daarom een reële dreiging van klager richting de kroongetuige uit.

Klager genoot aanzien onder medegedetineerden, die hem waar mogelijk helpen en afschermen. Daardoor was er slecht zicht op zijn communicatie. Binnen het CSV wordt veelal via Whatsapp, internet en PGP-toestellen gecommuniceerd. Medegedetineerden zijn bereid geweest voor klager contact te leggen met andere leden van het CSV. Klager heeft vanaf het begin van zijn detentie steeds geprobeerd contact te leggen met de buitenwereld, via medegedetineerden en via pogingen om telefoons naar binnen te smokkelen. Het is voor hem kennelijk belangrijk – én ondanks opgelegde GVM-maatregelen mogelijk – informatie naar buiten te brengen.

De rechtbank Amsterdam heeft de schutter van de broer van de kroongetuige tot twintig jaar cel veroordeeld. De zaak is uitgebreid in de media geweest en daardoor nog steeds actueel. Daarbij is ook bekend geworden dat R.T. met twintig onderwereldmoorden in verband wordt gebracht. De onderzoeken naar klager zelf zijn nog niet afgerond.

In het GRIP-rapport van 11 februari 2019 wordt gemeld dat de informatie van het GRIP-rapport van 19 juni 2018 nog steeds actueel is. Daarbij komt dat klager inmiddels voorlopig gehecht is voor twee voltooide moorden, een poging tot moord en deelname aan een criminele organisatie. Hij komt in aanmerking voor een eis van een levenslange gevangenisstraf. Op 18 juni 2019 meldt het GRIP dat de informatie in beide rapporten ook nu nog actueel is. R.T. en S.R. waren nog altijd niet aangehouden.

De volledige verklaringen van de kroongetuige zijn recent aan het dossier toegevoegd. De inhoudelijke behandeling van klagers strafzaak is kort voor de bestreden beslissing aangevangen. Het strafproces bevindt zich daarmee in een cruciale fase. Daarom wordt het van groot belang geacht klagers contacten te kunnen blijven monitoren.

Er is geen concrete informatie die duidt op een ophanden zijnde ontvluchtingspoging, maar klager beschikt wel over de macht en middelen om dat op touw te zetten. Voor het […]-proces bestaat veel media-aandacht. Een ontvluchting zou dan ook onaanvaardbare maatschappelijke risico’s met zich brengen.

De directeur van de inrichting acht verlenging van klagers plaatsing in de EBI aangewezen, mede gelet op de maatschappelijke onrust die zou ontstaan als klager zou ontvluchten of vanuit detentie zijn crimineel handelen zou voortzetten. De selectieadviescommissie (SAC) van de EBI adviseert overeenkomstig. In het Operationeel Overleg (OO) is aan klager het risicoprofiel ‘extreem hoog’ toegekend, gelet op de liquidatiedreiging vanuit en richting klager, zijn contacten binnen het CSV en zijn pogingen om communicatiemiddelen te bemachtigen.

Klager stelt dat de beslissing is gebaseerd op onjuiste informatie. Deze informatie komt evenwel naar voren uit GRIP-rapporten en adviezen van het OM en de inrichting. De Minister gaat uit van de juistheid daarvan. De status van GRIP-rapportage is in wezen niet anders dan die van (bijvoorbeeld) een selectieadvies. Het klopt dat op klagers cel geen iPhone is aangetroffen. Die is echter wel op de cel van A.T. aangetroffen, terwijl uit inlichtingen bleek dat die bestemd was voor klager. Daarnaast is geprobeerd een telefoon in te voeren door deze te verstoppen in een schoenzool.

De destijds aangetroffen e-mate berichten zouden kunnen worden opgevraagd bij het GRIP. Het is onduidelijk of bij de eerste plaatsing en de eerdere verlenging de onderliggende stukken zijn opgevraagd en of de beroepscommissie daarom heeft verzocht.

Een plaatsing in de EBI moet worden gezien als ultimum remedium. Gelet op het voorgaande is in dit geval sprake van actuele, concrete en betrouwbare informatie waaruit blijkt dat niet kan worden volstaan met plaatsing in een milder regime.

 

4.         De beoordeling

Formeel

4.1.      Artikel 26, derde lid, van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) bepaalt dat de Minister elke zes maanden een besluit neemt over de verlenging van het verblijf in de EBI. De eerste besluitvorming over verlenging of beëindiging van het verblijf in de EBI vindt plaats zes maanden na de plaatsing van klager in de EBI.

4.2.      Klager is op 5 juli 2018 in de EBI geplaatst. De beroepscommissie heeft deze plaatsing in RSJ 9 mei 2019, R-19/2718/GB verlengd per 5 januari 2019 en de beslissing van de Minister tot verlenging van 17 januari 2019 vernietigd. Dat betekent dat uiterlijk op 5 juli 2019 wederom had moeten worden beslist over klagers verblijf in de EBI.

4.3.      De bestreden beslissing dateert van 15 juli 2019 en is dus te laat genomen. Het beroep van klager zal om die reden gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden vernietigd. Aan klager zal een tegemoetkoming van € 10,= worden toegekend, in verband met de onzekerheid waarin hij heeft verkeerd.

 

Inhoudelijk

4.4.      De EBI is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap, een individueel regime en een extra beveiligingsniveau.

4.5.      Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden, kunnen in de extra beveiligde inrichting gedetineerden worden geplaatst die:

a.         een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b.         bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is;
c. een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van aanwijzingen van voortgezet crimineel handelen.

4.6.      Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.7.      De beroepscommissie stelt voorop dat naarmate het verblijf van een gedetineerde in de EBI langer voortduurt, hogere eisen moeten worden gesteld aan de actualiteit, betrouwbaarheid en concreetheid van de informatie die ten grondslag wordt gelegd aan (de verlenging van) diens verblijf.

4.8.      De beroepscommissie heeft klagers plaatsing en de eerste verlenging van zijn verblijf in de EBI niet onredelijk en onbillijk geacht (respectievelijk RSJ

29 januari 2019, R-18/854/GB en RSJ 9 mei 2019, R-19/2718/GB). Bij de beoordeling van die beroepen was min of meer dezelfde informatie voorhanden als nu. Uit de overgelegde rapportages bleek en blijkt onder meer van verdenking van het opdracht geven tot liquidaties, het krijgen van hulp van medegedetineerden (waardoor het zicht ontbreekt ten aanzien van klagers communicatie met de buitenwereld) en van een geschokte rechtsorde en maatschappelijke onrust in geval van een ontvluchting of voortgezet crimineel handelen (een mogelijk nieuwe liquidatie).

4.9.      Het GRIP heeft wederom laten weten dat bovenstaande informatie nog steeds actueel is. Daarbij komt dat klagers strafproces zich op dit moment in een cruciale fase bevindt en dat de maatschappelijke gevoeligheid rond deze zaak – mede door de recente liquidatie van de advocaat van N.B. – uitzonderlijk hoog is. Het belang van maximale controle is ten opzichte van de eerdere beslissingen dan ook eerder vergroot dan verkleind. De beroepscommissie zal het beroep daarom inhoudelijk ongegrond verklaren. Daarbij zij wel opgemerkt dat – op zichzelf mogelijke – concretisering van enkele onderdelen van de GRIP-informatie, zoals de aangetroffen e-mate berichten op klagers cel, tot op heden is uitgebleven, terwijl klagers verblijf in de EBI al anderhalf jaar voortduurt. Gelet op het onder 4.7. overwogene, onderschrijft de beroepscommissie het standpunt van de raadsman dat deze informatie zoveel mogelijk alsnog moet worden overgelegd, al dan niet in het kader van een volgende beslissing over klagers verblijf in de EBI.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep op formele grond gegrond en voor het overige ongegrond. Zij vernietigt in zoverre de bestreden beslissing en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en dat op 5 juli 2019 klagers verblijf in de EBI is verlengd tot en met 5 januari 2020. Zij bepaalt dat klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. W.F. Korthals Altes, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 30 december 2019.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven