Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4590/GV, 25 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/4590/GV

betreft: [klager]            datum: 25 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H. Weisfelt, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) afgewezen.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De stelling van de Minister dat de herroeping van klagers voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) een nieuwe straf vormt, is onjuist. De herroeping van de v.i. is immers de verdere tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde straf. Dat volgt ook uit het feit dat geen proportionele verhouding behoeft te bestaan tussen de ernst van de overtreding van de voorwaarden enerzijds en de duur van de herroepen v.i. anderzijds. Bovendien is er voor iedere strafrechtelijk veroordeelde vreemdeling, die niet voor v.i. in aanmerking komt, de mogelijkheid van strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling na tweederde gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf. De omstandigheid dat de v.i. is herroepen vanwege het overtreden van een aan de v.i. verbonden voorwaarde kan hoogstens een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of er een reden bestaat het verzoek om strafonderbreking af te wijzen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

In RSJ 20 augustus 2018, S-263 is benadrukt dat bij de herroeping van de v.i. een nieuwe detentie aanvangt. Daarom wordt de eerst mogelijke datum van het verlenen van strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling uitsluitend berekend over deze detentieperiode. Eerdere detentiejaren worden in dit verband buiten beschouwing gelaten. Klagers huidige detentieperiode overschrijdt de in artikel 40a, tweede lid, van de Regeling bedoelde drie jaar. Dit betekent dat klager eerst na tweederde gedeelte van zijn (huidige) straf in aanmerking komt voor het verlenen van strafonderbreking.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De officier van justitie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat klagers v.i. in zijn geheel is herroepen. Klager is eerder voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar zijn verblijfsvergunning is inmiddels ingetrokken. Het is onwenselijk dat een gedetineerde, die inmiddels niet rechtmatig in Nederland verblijft, de herroeping van de v.i. niet volledig hoeft uit te zitten. In het kader van rechtsgelijkheid dient klager daarom niet voor strafonderbreking in aanmerking te komen.

De vrijhedencommissie heeft, onder verwijzing naar het advies van de officier van justitie, negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Daarnaast heeft klager de inrichting ontvlucht, heeft hij zich meermaals onttrokken aan de detentie of heeft ontvluchtingen voorbereid. Voorts is de eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking conform de Regeling vastgesteld op 19 augustus 2020.

3.         De beoordeling

Klager is gedetineerd op grond van een gevangenisstraf van dertien jaren met aftrek, in verband met doodslag. Klager is na ommekomst van tweederde van die gevangenisstraf voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar deze v.i. is geheel herroepen. Aansluitend aan de gevangenisstraf van dertien jaar dient klager een gevangenisstraf van vijf maanden te ondergaan, in verband met een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit gepleegd tijdens zijn v.i. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 12 augustus 2021. Klager had – zo begrijpt de beroepscommissie – ten tijde van zijn v.i. nog wel, maar inmiddels niet langer rechtmatig verblijf in Nederland.

Aan vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben, kan ingevolge het bepaalde in artikel 40a van de Regeling strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat er redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 11 april 2012, 7141).

Op vordering van het Openbaar Ministerie kan ingevolge het bepaalde in artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht de v.i. geheel of gedeeltelijk worden herroepen. De herroeping van de v.i. brengt mee dat het resterende gedeelte van de al eerder opgelegde gevangenisstraf ten uitvoer wordt gelegd en dat de veroordeelde weer in een penitentiaire inrichting wordt ingesloten. Het standpunt van de Minister dat bij herroeping van de v.i. sprake is van een nieuwe straf, is daarom niet juist.

De herroeping van de v.i. betekent dat – als gevolg van een rechterlijk oordeel – de aan klager opgelegde gevangenisstraf volledig ten uitvoer moet worden gelegd. De beroepscommissie begrijpt dat de Minister met de bestreden beslissing tot uitdrukking heeft willen brengen dat een strafonderbreking na tweederde van de gevangenisstraf in dit geval strijdt met deze rechterlijke beslissing. In de bestreden beslissing leest de beroepscommissie voorts dat de specifieke omstandigheden van deze zaak – een herroeping van de v.i., als gevolg van een tijdens die v.i. gepleegd strafbaar feit en het meerdere malen doorknippen van zijn enkelband – redenen vormen die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. De Minister heeft daartoe in redelijkheid kunnen beslissen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 25 november 2019.

            secretaris         voorzitter

Naar boven