Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1870/GM, 6 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:06-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1870/GM

betreft: [klager] datum: 6 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 7 augustus 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem, locatie Arnhem-Zuid te Arnhem,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 18 juli 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 november 2003, gehouden in de p.i. Amsterdam te Amsterdam, is het beroep behandeld.

Klager heeft bij faxbericht d.d. 12 november 2003 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen, omdat hij zijn komst zinloos acht.

De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Arnhem-Zuid heeft bij brief van 29 oktober 2003 bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 15 mei 2003, betreft het viermaal niet tijdig uitreiken van lithium, alsmede het niet tijdig verstrekken van een zetpil tegen migraine.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft het volgende aangevoerd.
Indien hij wegens ziekmelding op cel moet verblijven krijgt hij zijn lithium niet op tijd, waardoor hij gaat zweten. Als hij 's morgens migraine heeft moet hij voor straf de gehele dag op cel blijven, zodat hij zijn vrouw enkinderen niet kan bellen. Als hij in een dergelijke situatie tijdig een zetpil zou krijgen, zou de migraine met een uur verdwenen zijn en zou hij daarna van cel kunnen. Dit is hem nu in zeven en een halve maand inmiddels viermaaloverkomen.
Ook de voor klager gebruikelijke rivotril en de viermaal daags 50 mg seresta, die hij sedert zes jaar gebruikt, zijn hem in de inrichting niet verstrekt. Bij gebreke van medicatie was klager te opgefokt om te mogen werken.

Namens de inrichtingsarts is het volgende standpunt ingenomen.
De huisregels bepalen dat ingeval van ziekmelding een gedetineerde op cel dient te blijven. De verpleegkundige bezoekt een gedetineerde na diens ziekmelding. Ook klager heeft bij elke ziekmelding contact gehad met de medischedienst, maar heeft nooit aangegeven in een dergelijke situatie geen lithium te krijgen. Uiteraard heeft een ziekmelding geen invloed op het medicijnbeleid. Klager heeft inmiddels enkele zetpillen brufen op cel, omdat deze hem tegenmigraine helpen.
Als reactie op het beroepschrift is door en namens de inrichtingsarts nog verklaard dat klager bij binnenkomst in de inrichting op 19 september 2002 heeft gemeld lithium en alprazolam te gebruiken, welke medicatie is gecontinueerd.Op grond van bloeduitslagen is op 25 oktober 2002 de lithiumdosering verhoogd. Op 14 januari 2003 is op verzoek van klager gestart met de afbouw van alprazolam. Op 7 april 2003 deelt klager voor het eerst mede gewend te zijndriemaal daags 50 mg seresta te gebruiken, maar dat op dat moment niet te willen. Eenmaal heeft klager aangegeven slecht te slapen, waarop hij voor de duur van drie dagen slaapmedicatie heeft gekregen. Klager heeft tijdens zijnverblijf in de inrichting nooit geklaagd over het niet kloppen van de voorgeschreven of gegeven medicatie. Hij is correct behandeld en hetgeen hij stelt betreft een boel gezeur, maar geen steekhoudende, medisch inhoudelijke klacht.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat klager op 15 mei 2003 en 16 juni 2003 beklag heeft ingediend bij de commissie van toezicht, hetwelk de beklagrechter kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard en ter bemiddeling heeftdoorverwezen naar de medisch adviseur. De klachten van voornoemde data betreffen het viermaal niet tijdig uitreiken van lithium, alsmede het niet tijdig verstrekken van een zetpil tegen migraine, waardoor hij onnodig de gehele dagop cel dient te verblijven.

Paragraaf 2.3.2. van de huisregels bepaalt onder meer dat een gedetineerde in geval van ziekmelding de eerste dag van zijn ziekte gedurende het gehele dagprogramma, behoudens het luchten en bezoek, op cel verblijft en dat deverpleegkundige de zieke zo snel mogelijk zal bezoeken om de klachten te bespreken en eventueel eerste hulp te verlenen.

Voorts stelt de beroepscommissie vast dat klager slechts stelt dat hem lithium onthouden of te laat gegeven is en hij geen of niet tijdig een zetpil tegen migraine heeft gekregen zonder aan te geven op welke dagen dat heeftplaatsgehad. Namens de inrichtingsarts is verklaard dat klagers medicatie op de gebruikelijke tijd en wijze is uitgereikt en dat klager de inhoud van zijn klachten d.d. 15 mei 2003 en 16 juni 2003 nooit heeft gemeld bij de medischedienst. Gebleken is dat klager ten tijde van de toelichting d.d. 30 juni 2003 namens de arts aan de medisch adviseur inmiddels zetpillen tegen migraine op cel heeft.

De beroepscommissie acht het bij gebreke van nadere informatie onvoldoende aannemelijk dat klager op dagen waarop hij zich heeft ziek gemeld niet tijdig de lithium heeft uitgereikt gekregen, alsmede dat hem niet zo spoedig mogelijkna de bezoeken van de verpleegkundige een zetpil tegen migraine is verstrekt. De klacht dat klager ondanks het verdwijnen van de migraine die dagen op zijn cel heeft moeten verblijven valt buiten de reikwijdte van dit beroep,evenals hetgeen klager in zijn beroepschrift terzake van het niet voorschrijven van van medicatie heeft toegevoegd aan zijn oorspronkelijke klachten d.d. 15 mei 2003 en 16 juni 2003.

De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de met de zorg die de arts in die hoedanigheid behoortte betrachten ten opzichte van klager. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts , voorzitter, M.F. van Brederode-Zwart, huisarts en R. Vogelenzang, huisarts, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden,secretaris, op 6 januari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven