Nummer: R-19/4589/GB
Betreft: [klager] datum: 27 november 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K. Bruns, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 27 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing en de gronden van het beroep, ingediend namens klager door mr. S. van Minderhout. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sinds 6 maart 2018 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring van de p.i. Vught. Op 14 mei 2019 is hij geplaatst in het PPC van de p.i. Vught. Klagers einddatum staat gepland op 26 februari 2021.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager stelt dat er geen aanleiding is om hem in het PPC te plaatsen en betwist dat de beslissing zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. Klagers raadsvrouw beschikt niet over de indicatiestelling van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) die ten grondslag ligt aan de bestreden beslissing en is derhalve niet bekend met de inhoud daarvan. Uit het selectieadvies kan onvoldoende worden afgeleid dat bij klager sprake is van problematiek waarvoor forensische zorg nodig is dan wel dat er ex. artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) nadere observatie vereist is. Uit de Memorie van Toelichting volgt dat de directeur een selectieadvies uitbrengt naar aanleiding van een indicatiestelling van het NIFP. In klagers geval zou zijn gedrag aanleiding vormen tot plaatsing in een PPC, wat niet wordt onderbouwd met een indicatiestelling van het NIFP. De informatie uit het selectieadvies is te summier om klager in een PPC te plaatsen. Klager is bij beslissing van de Minister van 22 juli 2019 geselecteerd voor de p.i. Nieuwegein, welke plaatsing niet heeft plaatsgevonden. Hij betwist dat forensische zorg nodig is – zoals in de bestreden beslissing wordt vermeld – en wenst buiten de regio Vught/Tilburg geplaatst te worden, omdat dit zijn behandeling in het kader van de ISD-maatregel ten goede zal komen. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren en verzoekt om een financiële tegemoetkoming.
3.2. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister verwijst naar de inhoud van de bestreden beslissing. Indien klager inzage wenst in de indicatiestelling, kan hij zich daarvoor tot de directeur van de p.i. richten. Uit de indicatiestelling volgt dat klager forensische zorg nodig heeft, wat in de p.i. niet beschikbaar is. Zodoende heeft de Minister op juiste gronden beslist tot ongegrondverklaring van klagers bezwaarschrift. Voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming is geen aanleiding.
4. De beoordeling
4.1. In artikel 20c van de Regeling wordt bepaald dat in een PPC gedetineerden
kunnen worden geplaatst ten aanzien van wie: “a. in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd; b. in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist.” In de toelichting op deze bepaling staat dat de PPC’s worden aangewezen als huis van bewaring en als gevangenis (op grond van artikel 9 van de Pbw) bestemd voor de onderbrenging van gedetineerden die een bijzondere opvang behoeven (op grond van artikel 14 van de Pbw).
4.2. Aan klagers plaatsing in het PPC van de p.i. Vught ligt een indicatiestelling van het NIFP van 2 mei 2019 ten grondslag. Dit wordt ondersteund door het selectieadvies van de directeur van de p.i. Vught. Uit het selectieadvies volgt dat klager – aan wie een ISD-maatregel is opgelegd – kampt met een alcohol- en drugsverslaving en dat bij hem sprake is van LVB-problematiek. Daarnaast volgt dat de begeleiding en stabilisatie op de Extra Zorg Afdeling van de p.i. Vught onvoldoende toereikend is voor klagers problematiek. Om die reden acht de beroepscommissie de beslissing van de Minister klager voor plaatsing in het PPC van de p.i. Vught te selecteren bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Van een selectiebeslissing van de Minister van 22 juli 2019 tot plaatsing van klager in de ISD-afdeling van de p.i. Nieuwegein, is de beroepscommissie niet gebleken. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 27 november 2019.
secretaris voorzitter