Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3926/GB, 02 september 2019, beroep
Uitspraakdatum:02-09-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3926/GB

Betreft:            [klager]                                   datum: 2 september 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.C. van Hoogmoed, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 4 juni 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2.         De feiten
Klager is sinds 28 september 2019 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers gedrag in de inrichting is goed. Het Openbaar Ministerie (OM) adviseert negatief, omdat klager nog niet onherroepelijk is veroordeeld. Het is echter onjuist dat iemand in dat geval niet kan faseren. De bewoonster van het verlofadres is bij politie slechts bekend als slachtoffer. Zij is niet betrokken geweest bij de strafzaak waarvoor klager is gedetineerd. Klager heeft nooit gezegd dat hij de personen die belastend zouden verklaren, iets aan zou doen. Hij is een bekennende verdachte en heeft zich nooit negatief uitgelaten over het slachtoffer of anderszins betrokkenen. Het advies van de politie is dus onzorgvuldig. Het reclasseringsadvies is opgesteld door de rapporteur die ook het advies ten behoeve van de strafzitting heeft opgesteld. Klager heeft gevraagd om een nieuwe rapporteur, omdat de rapporteur telkens onjuistheden opneemt in de adviezen. Dat blijkt ook uit klagers detentie- en re-integratieplan. Hij beroept zich niet op zijn zwijgrecht. Uit de Pro Justitia-rapportage blijkt dat hij niet kiest voor het plegen van delicten en een criminele levensstijl. De reclassering heeft geen huisbezoek gebracht, omdat de politie en het OM al negatief adviseerden. Het is onbegrijpelijk dat om die reden onvolledig onderzoek is gedaan. De casemanager weet niet of het verzoek opnieuw in behandeling is of wordt genomen.
3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De politie, het OM en de reclassering zijn in beroep gevraagd nogmaals te adviseren. De politie heeft aangegeven dat de bewoonster van het adres in zoverre betrokken is geweest bij klagers strafzaak, dat tijdens een huiszoeking spullen van haar in beslag zijn genomen, maar dat zij niet als verdachte is aangemerkt. Het OM heeft niet nader gereageerd. De reclassering heeft aangegeven dat het advies over detentiefasering losstaat van het advies in de strafzaak en dat geen huisbezoek is afgelegd, omdat op basis van vertrouwelijke informatie van de politie al tot een negatief advies gekomen werd. De reclassering is het inhoudelijk oneens met de argumenten van de raadsvrouw. De politie heeft haar advies afgestemd met de zaaksofficier. De bestreden beslissing is niet onredelijk of onbillijk. Nu het advies van het OM alleen is gebaseerd op de niet-onherroepelijk zijn van de strafzaak en het advies van de politie in beroep enigszins is gerectificeerd, moet de directeur van de inrichting het verzoek evenwel opnieuw in behandeling nemen. Op basis van de geleverde adviezen kan op dit moment echter niet worden overgegaan tot plaatsing in een b.b.i.

4.         De beoordeling
4.1.      Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd.
4.2.      Klager is veroordeeld voor een ernstig delict dat naar zijn aard een grote impact heeft op het slachtoffer. Uit het reclasseringsadvies van 28 maart 2019  blijkt dat de reclassering zijn recidiverisico, het risico op letsel en het risico op onttrekken als hoog inschat. Niet is gebleken dat deze inschatting voor onjuist zou moeten worden gehouden. Het enkele feit dat er volgens klager in rapporten van de betreffende rapporteur onjuistheden zouden voorkomen, is daartoe onvoldoende. Klager heeft sindsdien geen behandeling ondergaan. Alleen daarom is al sprake van een meer dan beperkt maatschappelijk risico. De bestreden beslissing kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dus ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 2 september 2019.                                               

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven