Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3442/TA en R-19/3445/TA, 28 augustus 2019, beroep
Uitspraakdatum:28-08-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-19/3442/TA en R-19/3445/TA

betreft: [klager]            datum: 28 augustus 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van twee bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van […], verder te noemen klaagster, gericht tegen twee uitspraken van 8 april 2019 van de beklagcommissie bij FPC Van der Hoeven Kliniek te Utrecht, verder te noemen de instelling,  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 juli 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn namens het hoofd van voormelde tbs-instelling gehoord […], plaatsvervangend hoofd van de instelling[…], huidige behandelend psychiater van klaagster, en […], jurist.

Hoewel voor klaagsters vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft zij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. Haar raadsman, mr. F.J. Soriano, heeft schriftelijk laten weten niet ter zitting aanwezig te zijn.

Als toehoorder was aanwezig […], secretaris bij de Raad.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagcommissie

- R-19/3442/TA: Het beklag betreft de beslissing van 17 januari 2019 tot voortzetting van de eerder aan klaagster opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden (HK2019/6).

- R-19/3445/TA: Het beklag betreft de op 1 februari 2019 aan klaagster uitgereikte beslissing tot voortzetting van de eerder aan haar opgelegde verplichting tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling voor de duur van drie maanden. (HK2019/8).

De beklagcommissie heeft het beklag HK2019/6 gegrond verklaard en aan klaagster een tegemoetkoming van € 100,= toegekend, en het beklag HK2019/8 ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Klaagster heeft haar standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet verder toegelicht.

Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.

R-19/3442/TA:

De instelling heeft langere tijd de datum van toediening van de medicatie in plaats van de datum van de beslissing aangehouden als datum van de start van de a-dwangbehandeling. Inmiddels zijn de formaliteiten geautomatiseerd, waardoor het formulier betreffende voortzetting a-dwangbehandeling snel beschikbaar is. Bij de beklagcommissie is erkend dat in het geval van klaagster ook geen sprake zou zijn geweest van een tijdige beslissing als wel van de juiste datum was uitgegaan. Het hoofd van de instelling kan zich vinden in de door de beklagcommissie aan klaagster toegekende tegemoetkoming. 

R-19/3445/TA:

Klaagster stond zonder medicatie niet open voor behandeling en nader diagnostisch  onderzoek, waardoor zij door haar psychotische stoornis ernstig beperkt is geweest. Deze patstelling kon met maar één behandeling worden doorbroken, namelijk met anti-psychotische medicatie, zoals ook door eerdere behandelaren van klaagster  is geconstateerd.

Voortzetting van de ingezette a-dwangbehandeling is noodzakelijk omdat nog maar beginnend positieve effect van de noodzakelijke medicamenteuze behandeling zichtbaar is in een verbeterd toestandsbeeld. Van voortzetting van de a-dwangbehandeling wordt verwacht dat klaagster beter haar programma zal volgen en meer gemotiveerd zal raken voor nader diagnostisch onderzoek. Vanwege de bijwerkingen is overgegaan op mildere antipsychotica en er is oog voor aanpassing van de dosering. Orale inname is niet mogelijk omdat klaagster geen bloedcontroles toestaat. Een en ander wordt met klaagster besproken, maar zij ziet zelf niet dat sprake is van een verbeterd toestandsbeeld dankzij de behandeling met anti-psychotische medicatie.

Klaagster is gehoord over een volgende beslissing tot voortzetting van de a-dwangbehandeling en heeft tijdens het horen verklaard dat zij de voortzetting begrijpt, maar in de kern is zij het oneens met medicamenteuze behandeling. Er is dus nog geen sprake van vrijwillige inname. Er wordt wel geprobeerd om steeds meer tot vrijwillige inname te komen.

Bij de start van de a-dwangbehandeling was sprake van een second opinion van een niet bij de behandeling van klaagster betrokken psychiater. Bij de voortzettingsbeslissingen niet, omdat de wet dat niet vereist. De behandelend psychiater is het niet eens met het feit dat de beroepscommissie in uitspraken betreffende de voortzetting van a-dwangbehandeling de aanbeveling doet om wel een second opinion te laten uitbrengen. In het geval van klaagster hebben eerder drie behandelend psychiaters zich uitgelaten over de noodzaak van a-dwangbehandeling; de huidige behandelend psychiater is inmiddels de vierde.    

 

3.         De beoordeling

R-19/3442/TA: de beslissing van 17 januari 2019 tot voortzetting van de a-dwangbehandeling

Nu alleen klaagster beroep tegen de uitspraak van de beklagcommissie op de klacht betreffende de toediening van medicatie op 17 januari 2019 heeft ingediend en de beklagcommissie de klacht gegrond heeft verklaard op de grond dat die medicatietoediening in strijd met de wet heeft plaatsgevonden, kan het beroep alleen gericht zijn tegen de hoogte van de haar door de beklagcommissie toegekende tegemoetkoming van € 100,=.

De beroepscommissie kan zich verenigen met de toegekende tegemoetkoming. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

R-19/3445/TA: de beslissing van 1 februari 2019 tot voortzetting van de a-dwangbehandeling

Ingevolge artikel 16c, eerste lid, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)instelling moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Ingevolge artikel 16c, vijfde lid, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot voortzetting van de a-dwangbehandeling indien dit blijkens overleg met de behandelend psychiater nodig is.

Bij RSJ 26 oktober 2018, R-872 heeft de beroepscommissie het beroep van klaagster tegen de start van de a-dwangbehandeling ongegrond verklaard op de gronden dat vanuit de stoornis van klaagster sprake is van gevaar van maatschappelijke teloorgang  en dat dit gevaar zonder medicamenteuze behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder heeft de beroepscommissie overwogen dat de

a-dwangbehandeling blijkens de informatie uit onder meer de verklaringen van de behandelend psychiater en een psychiater die gedurende een jaar niet bij klaagsters behandeling is betrokken, alsmede het behandelingsplan voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid.

Uit de schriftelijke mededeling van de voortzettingsbeslissing en de toelichting ter zitting komt naar voren dat door de ingezette a-dwangbehandeling nog niet alle beoogde effecten zijn behaald en dat van voortzetting daarvan meer effect wordt verwacht. Zo is ten tijde van de bestreden voortzettingsbeslissing sprake van een verbeterd toestandsbeeld, in die zin dat klaagster over het algemeen minder geagiteerd en minder afwerend en vijandig in het contact is, maar komt haar deelname aan het behandelprogramma nog niet goed van de grond. Verwacht wordt dat door voortzetting van de behandeling met antipsychotische medicatie meer effect kan worden behaald, in die zin dat zij meer ontvankelijk wordt voor behandeling door meer deelname aan haar programma, waardoor het gevaar dat de stoornis van verzoekster doet veroorzaken voor haarzelf en anderen kan worden weggenomen. Gezien het feit dat de stoornis van verzoekster gedurende zeer lange tijd niet behandeld is geweest, wordt verwacht dat het langer duurt voordat de beoogde effecten van de medicatie zullen optreden.

De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de instelling, gezien de eerder gemaakte keuze om ten aanzien van klaagster een a-dwangbehandelingstraject met medicatie in te zetten en gezien de omstandigheden als hierboven vermeld, in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om de eerder ten aanzien van klaagster ingezette a-dwangbehandeling voort te zetten. Immers, op grond van de stukken is aannemelijk dat, als de a-dwangbehandeling wordt gestaakt, het ten tijde van de bestreden beslissing bereikte teniet zal worden gedaan en geen enkele vorm van behandeling zal kunnen plaatsvinden en een langdurig verblijf in (een) tbs-instelling(en) dreigt.

Verder is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit de stukken en het behandelde ter zitting blijkt namelijk dat klaagster, ondanks de herhaaldelijk met haar hierover gevoerde motiverende gesprekken, weigert vrijwillig de voorgeschreven medicatie in te nemen, terwijl inname van medicatie door klaagster volgens de behandelend psychiater de enige manier is waarop het gevaar (op maatschappelijke teloorgang) dat de stoornis klaagster doet veroorzaken kan worden weggenomen.

Voorts blijkt uit de stukken dat klaagster elke twee weken is besproken in het MDO.

Tot slot acht de beroepscommissie aannemelijk dat voortzetting van de a-dwangbehandeling doelmatig is en (alsnog) het gewenste effect, te weten deelname aan behandeling en vrijwillige inname van medicatie door klaagster, kan bewerkstelligen.

Gezien het vorenstaande is de bestreden beslissing van het hoofd van de instelling, die anders dan klaagster meent voldoende gemotiveerd en onderbouwd is, niet in strijd met de wet en kan deze beslissing evenmin onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.   

De beroepscommissie acht het bij een a dwangbehandeling als deze in het kader van de zorgvuldigheid wenselijk dat bij voorkeur vanaf een tweede en uiterlijk bij een derde verlenging tevens een psychiater - die gedurende minimaal een jaar niet bij de behandeling is betrokken - zijn oordeel geeft over de noodzaak en toepassing van de a dwangbehandeling en dat bij elke volgende verlenging opnieuw een dergelijk onafhankelijk oordeel wordt ingewonnen.

 

4.         De uitspraak

R-19/3442/TA:

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daartegen beroep is ingesteld.

R-19/3445/TA

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, drs. M.R. Daniel en mr. drs. J.P. Meesters, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op28 augustus 2019.

          

 

 

            secretaris                                 voorzitter                   

 

 

 

 

 

 

Naar boven