Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/1432/GM, 30 december 2003, beroep
Uitspraakdatum:30-12-2003

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/1432/GM

betreft: [klager] datum: 30 december 2003

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 4 juli 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.T.A. Seegers, advocaat teAmsterdam, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen, locatie Norgerhaven te Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 27 juni 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 augustus 2003, gehouden in de p.i. Amsterdam, is klager gehoord, met telefonische bijstand van een tolk in de Engelse taal. Tevens was klagers raadsman voornoemd aanwezig.
De inrichtingsarts verbonden aan de locatie Norgerhaven heeft een schriftelijke reactie op het beroep gegeven. Klager(s raadsman) is in de gelegenheid gesteld hierop nog nader schriftelijk te reageren, doch heeft bij brief van 27november 2003 meegedeeld daar geen aanleiding voor te hebben.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het als zodanig doorgeleid verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur d.d. 2 juni 2003 en aangevuld bij brief van 18 juni 2003, met als bijlage een voorlopig psychologisch rapport, betreft hetniet-adequaat reageren van de inrichtingsarts op klagers klachten als gevolg van een val in zijn cel waarbij hij bewusteloos is geraakt, in het bijzonder door geen nader neurologisch onderzoek te gelasten.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is het volgende aangevoerd. Op 28 februari 2003 is klager, net na zijn overplaatsing naar Norgerhaven, in zijn cel gevallen en bewusteloos geraakt. Sindsdien heeft hij diverse klachten, zoals een afwijkendebloeddruk en duizeligheid. In het ziekenhuis te Assen heeft eerst een routine-check plaatsgevonden; later is een MRI-scan van de hersenen gemaakt en een EEG-onderzoek verricht. Hoewel de behandelend neuroloog heeft gesteld dat ergeen afwijkingen waren, kan klager zich, mede gezien zijn voortdurende klachten, niet voorstellen dat de val geen negatieve medische gevolgen voor hem zou hebben. Van belang in dit verband is een epileptische grand-mal aanval in2001, eveneens tijdens verblijf in detentie; ook daarvóór heeft hij regelmatig aanvallen gehad.
Omdat de inrichtingsarts het niet nodig vond nader onderzoek te laten verrichten heeft klager een klinisch psycholoog-psychotherapeut geconsulteerd. In diens ‘voorlopig psychologisch rapport’ d.d. 12 juni 2003, nader uitgewerkt enonderbouwd in het psychologisch rapport d.d. 2 juli 2003, welke beide aan de beroepscommissie zijn overgelegd, wordt geconcludeerd dat klager na vijf auto-ongevallen lijdt aan een gecompliceerd postwhiplash syndroom met significanteafwijkingen en symptomen. Inmiddels hebben zich vijf grote insulten voorgedaan. Ter voorkoming van nieuwe insulten wordt allereerst dringend geadviseerd klager niet langdurig te laten verblijven in een ruimte met neonlicht.Daarnaast wordt het nodig geacht dat nader, uitgebreid psychologisch, neuro-psychologisch en neurologisch onderzoek wordt verricht in een academische onderzoekssetting.
De inrichtingsarts heeft ten onrechte klager een dergelijke doorverwijzing geweigerd. Bovendien verblijft klager, ondanks andersluidende toezeggingen, nog steeds in een ruimte met neonverlichting. Hij heeft voortdurend hoofdpijn enis bang voor een nieuwe epileptische aanval. Hij wil graag zo normaal mogelijk functioneren.

De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Ter beantwoording van de vraag of er sprake was van epileptische insulten als oorzaak voor het vallen van klager in zijn cel, is hij uitgebreid neurologisch onderzocht. Eris een MRI-scan gemaakt en EEG-onderzoek verricht. Daarbij werden geen afwijkingen gezien. Verwezen werd naar de terzake uitgebrachte adviezen van de neuroloog. Tevens blijkt dat in augustus 2000 neurologisch advies over klager isuitgebracht bij wijze van ‘second opinion’. In dat advies werd geconcludeerd dat er geen aanwijzingen waren voor actieve epilepsie.
Na ontvangst van het voorlopig psychologisch rapport dat op instigatie van klager over hem was uitgebracht, heeft de arts zich meteen tot de directie van de inrichting gewend met het advies de nodige maatregelen te treffen, in hetbijzonder aangaande de wijze van verlichting van klagers cel. Het feit dat na enige tijd hieraan nog geen uitvoering was gegeven, ondanks andersluidende berichten, kan niet aan de arts worden toegerekend. Overigens uitte de artsenige twijfel ten aanzien van de conclusies van het rapport van de psycholoog, gezien het eerder vermelde advies van de neuroloog.
Tenslotte gaf de arts aan, onder overlegging van enkele stukken, dat de medische dienst ook in andere opzichten zorgvuldig heeft gehandeld jegens klager.

3. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat een arts in beginsel mag afgaan op en mag handelen overeenkomstig het advies van een geconsulteerde specialist. Dit kan anders zijn als sprake is van nieuwe gegevens, zoals het resultaat van eencontra-expertise.
Aannemelijk is geworden dat klager naar aanleiding van een val in zijn cel door de inrichtingsarts is verwezen naar een aan een burgerziekenhuis verbonden neuroloog. Deze heeft het nodige onderzoek verricht en daarover deinrichtingsarts geïnformeerd bij brieven van 16 april en 19 mei 2003, waarvan de beroepscommissie heeft kennisgenomen. Zij stelt vast dat uit de daarin geformuleerde conclusie geenszins blijkt dat nader neurologisch onderzoek thansnodig is. Naar haar oordeel kon de inrichtingsarts in redelijkheid op het door de neuroloog geformuleerde advies afgaan. De omstandigheid dat een door klager zelf geconsulteerde psycholoog kort nadien in andere zin heeft geadviseerdmaakt zulks niet anders.
Voorzover de klacht zich tevens uitstrekt tot de soort verlichting in klagers cel wordt overwogen dat de arts na kennisneming van het advies hieromtrent, onverwijld contact heeft gezocht met de directie en er onder meer op heeftaangedrongen klagers cel niet langer door middel van TL maar met een peertje te verlichten. Hiermee heeft de arts aan haar zorgplicht voldaan.
De beroepscommissie is, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zalderhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr. M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode-Zwart en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.H.L. Cusell-te Gussinklo, secretaris, op 30 december2003

secretaris voorzitter

Naar boven