Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2853/TA, 10 mei 2019, beroep
Uitspraakdatum:10-05-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

 

nummer:          R-19/2853/TA

 

betreft: [klager]                                    datum: 10 mei 2019

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 29 januari 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft het hoofd van de instelling in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft het moedwillig opnemen van onjuiste informatie in de wettelijke aantekeningen over de periode van 9 april 2018 tot en met 10 juli 2018.

 

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Klager heeft in beroep verwezen naar het beklagnummer (Me 2018-290) maar het tegenover de beklagrechter in die beklagzaak ingenomen standpunt niet toegelicht. 

Het hoofd van de instelling heeft in beroep verzocht de uitspraak van de beklagrechter te bevestigen.

 

3.         De beoordeling

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Hierbij is in aanmerking genomen dat volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie volgens de wet geen beklag mogelijk is over volgens de verpleegde onjuiste wettelijke aantekeningen (RSJ 14 februari 2012, 11/3333/TA  en RSJ 17 april 2013, 13/0178/TA en 13/0331/TA) en geen recht bestaat op het geven van commentaar op de wettelijke aantekeningen (RSJ 19 december 2014, 14/3638/TA). Zoals de beklagrechter heeft overwogen heeft klager op grond van de wet wel het recht schriftelijk commentaar te leveren als hij van mening is dat het evaluatieverslag onjuiste informatie bevat. Overigens heeft de instelling blijkens het verweerschrift van 8 januari 2019 klager wel aangeboden om aan de wettelijke aantekeningen toe te voegen waarmee klager het oneens is, maar heeft klager daarvan geen gebruik gemaakt.

Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.M. Maanicus, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 10 mei 2019.

 

 

 

              

 

Naar boven