Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/531/TA, 21 januari 2019, beroep
Uitspraakdatum:21-01-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:           R-18/531/TA

betreft: [klager] datum: 21 januari 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 1 maart 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij het Centrum voor transculturele psychiatrie Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 24 oktober 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting, […], stafjurist.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van 26 oktober 2017 tot verlenging van klagers verblijf op de afdeling voor intensieve zorg van de inrichting voor de duur van een half jaar. De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klager is het niet eens met de beslissing tot plaatsing op de afdeling voor intensieve zorg en evenmin met de beslissingen tot verlenging. Door de minister wordt naar een incident in FPC de Kijvelanden eind december 2016 verwezen. Dit heeft betrekking op een medepatiënt, waarmee klager een lang verleden kent met over en weer aangiftes. Tot het moment van de aangifte van bedreiging van de medepatiënt jegens klager, verbleef klager een jaar op een reguliere behandelafdeling waar hij werk had en op verlof ging. Vervolgens is de EVBG-status aangevraagd, die pas veel later is toegekend. Klager is van mening dat de inrichting de beslissing tot verlenging van zijn verblijf op de afdeling voor intensieve zorg niet enkel kan baseren op die status, aangezien dat een uitholling van de rechtspositie betekent. De inrichting had ook de minister kunnen verzoeken om opheffing van de EVBG-status. Klager is voorts van mening dat de inrichting dient te motiveren waarom zijn gedrag niet de opheffing van de EVBG-status toeliet. Uit de rapporten van pro-justitia rapporteurs N. en M. volgt bovendien dat plaatsing op een intensieve zorgafdeling contraproductief werkt. Klager is een patiënt en heeft zorg op maat nodig, maar dit kan hem op de intensieve zorgafdeling niet worden geboden. Alle aanbevelingen uit de zorgconferentie, zoals de verstrekking van cannabidiol, zijn in de wind geslagen. Verder heeft zowel de rechtbank als het gerechtshof de tbs-maatregel met een jaar verlengd om een vinger aan de pols te houden en te bezien of binnen dat jaar toegewerkt kan worden naar voorwaardelijke beëindiging van de tbs-maatregel met plaatsing in een FPK. Ten slotte stelt klager zich op het standpunt dat de afgelopen periode zeer goed is verlopen en voortduren van de plaatsing op de afdeling voor intensieve zorg niet terecht was. De inrichting (Veldzicht) heeft hem de hele EVBG-status laten uitzitten en heeft nooit een verzoek om opheffing van de EVBG-status gedaan. Op voorhand is al besloten dat klager de hele EVBG-status zou moeten ‘uitzitten’ op de afdeling voor intensieve zorg. Klager heeft nooit een eerlijke kans gehad. Klager verzoekt om een compensatie voor de dagen dat hij ten onrechte op de afdeling voor intensieve zorg heeft verbleven. Hij is het contact met zijn kinderen en familie kwijtgeraakt. Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Eind januari 2017 is klager in de inrichting geplaatst en in april 2017 is de EVBG-status toegekend. De EVBG-status was verleend tot 1 april 2018. In februari 2018 is geadviseerd de EVBG-status op te heffen en 1 mei 2018 is een overplaatsingsverzoek ingediend. Voor wat betreft het verloop van klagers behandeling wordt opgemerkt dat na een moeizaam begin, eind 2017 positief resultaat werd geboekt. Het gedrag van klager liet geleidelijk aan verbetering zien, maar deze verbetering was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet van dien aard dat klager al overgeplaatst kon worden naar een reguliere afdeling. Klager is gebaat bij duidelijkheid en een omgeving die hem snel feedback geeft. Hier reageert hij uiteindelijk goed op. Met een meer onoverzichtelijke, prikkelrijke en ongestructureerde omgeving kan klager niet goed omgaan. Hij is geneigd daar met dreigend en bedreigend gedrag op te reageren, wat voor zijn omgeving lastig te hanteren is, zeker als je niet zo bekend bent met zijn gedrag. Klagers gedrag diende verder te verbeteren hetgeen dan ook de reden is geweest klagers verblijf op de intensieve zorgafdeling met een half jaar te verlengen. Verder wordt verwezen naar RSJ 30 augustus 2018, 17/3961/TA (uitspraak met betrekking tot de eerste verlenging) waarin de beroepscommissie heeft overwogen dat de inrichting, gelet op klagers EVBG-status, materieel gezien geen andere beslissing kon nemen dan verlenging van klagers verblijf op de afdeling voor intensieve zorg.

3.         De beoordeling
Op 24 april 2017 is beslist klager tot 1 april 2018 de EVBG-status toe te kennen. De Bvt kent niet de mogelijkheid van het instellen van beroep tegen het toekennen van een EVBG-status aan een verpleegde. In beroep is dan ook uitsluitend aan de orde of de beslissing van 26 oktober 2017 tot (verdere) verlenging van klagers verblijf op de afdeling voor intensieve zorg voor de periode van een half jaar in redelijkheid kon worden genomen. Het beroep tegen de eerdere beslissing tot verlenging van 1 mei 2017 is in RSJ 30 augustus 2018, 17/3961/TA ongegrond verklaard. Wat in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Hierbij is in aanmerking genomen dat, zoals ook de beroepscommissie in 17/3691/TA heeft overwogen, de verlenging van klagers plaatsing op de afdeling voor intensieve zorg het directe gevolg was van de op dat moment nog geldende EVBG-status en dat het hoofd van de inrichting – gelet op die EVBG-status – materieel gezien geen andere beslissing kon nemen dan verlenging van klagers verblijf op de afdeling voor intensieve zorg. Verder stelt de beroepscommissie op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat ten tijde van de bestreden beslissing, na een moeizame start, weliswaar een verbetering in het gedrag van klager zichtbaar was en klager erg zijn best deed, maar dat deze verbetering op dat moment nog als onvoldoende werd, en naar het oordeel van de beroepscommissie ook zo kon worden beoordeeld, om klager weer op een reguliere afdeling te plaatsen. Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. drs. J.P. Meesters en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 21 januari 2019.                                                       

 

            secretaris         voorzitter

 

 

Naar boven