Nummer: R-19/3234/GB
Betreft: [klager] datum: 28 juni 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.C. Pedrotti, namens […], verder te noemen klager,gericht tegen een op 12 maart 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het Detentiecentrum Schiphol of de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad afgewezen.
2. De feiten
Klager is sinds 26 maart 2012 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de p.i. Ter Apel.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep - samengevat - als volgt toegelicht.
De Minister is onvoldoende ingegaan op de door klager aangevoerde persoonlijke belangen. Klager verblijft in een VRIS-locatie en wordt op een andere wijze behandeld dan niet-vreemdelingen. Deze handelswijze is in strijd met verscheidene internationale verdragen. Het VRIS-systeem staat voorts niet in de weg aan een overplaatsing. Klager verwijst in dat kader naar drie uitspraken van de RSJ van 10 maart 2019 (R-18/2287/GB), 12 oktober 2018 (R-988) en van 26 juni 2018 (17/3474/GB). Klager heeft nog een zeer lange gevangenisstraf te gaan (tot 2031). Van voorbereidingen voor zijn vertrek naar het land van herkomst is nog lang geen sprake. In het tweede lid van artikel 20b van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) wordt onderkend dat het strafrestant verschil maakt met betrekking tot de voorbereidingen die de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) heeft te verrichten. Het derde lid voorziet in de mogelijkheid af te wijken van het artikel. Klager ontvangt geen tot weinig bezoek in de p.i. Ter Apel en leeft in totale afzondering van zijn vrienden die in Amsterdam en Almere woonachtig zijn. Verzocht wordt om een hoorzitting zodat klager zijn persoonlijke omstandigheden kan toelichten.
3.2. Namens de Minister is de bestreden beslissing - samengevat - als volgt toegelicht.
Van het bepaalde in artikel 20b van de Regeling selectie plaatsing en overplaatsing van gedetineerden wordt slechts afgeweken indien sprake is van zwaarwegende gronden. Daarvan is in dit geval geen sprake. Niet is gebleken dat klager een familie- of gezinsleven uitoefent als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Bovendien heeft klager de band met zijn vrienden niet aangetoond. Klager kan niet zoals niet-vreemdelingen op grond van artikel 25, zevende lid, van de Regeling worden geplaatst nu geen sprake is van een vestigingsadres. Ondanks de omstandigheid dat klager zelden bezoek ontvangt, is geen sprake van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op het geldende beleid rechtvaardigen.
4. De beoordeling
4.1. Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu enige onderbouwing daarvoor ontbreekt. Zij acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.
4.2. Voor zover namens klager is aangevoerd dat met de handhaving van de plaatsing van klager in de p.i. Ter Apel sprake zou zijn van schending van internationale verdragsrechtelijke bepalingen, merkt de beroepscommissie het volgende op. Nederland heeft bij een aantal van die verdragsbepalingen het voorbehoud gemaakt dat beperking van in die verdragen opgenomen vrijheden of rechten bij wet kan geschieden. Dat is hier het geval. Om die reden hoeven deze argumenten niet te leiden tot een gegrondverklaring van het beroep.
4.3. Klager heeft na de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf geen rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 20b van de Regeling worden vreemdelingen die na tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf meer hebben in Nederland, in beginsel geplaatst in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Plaatsing van een strafrechtelijk gedetineerde vreemdeling in een andere inrichting dan in een daarvoor bestemde inrichting is niet uitgesloten. Daartoe wordt echter slechts overgegaan, indien sprake is van uitzonderlijke feiten of omstandigheden.
4.4. De einddatum van klager is bepaald op 16 januari 2031. Daarbij volgt uit het dossier dat klager niet in het bezit is van een geldig paspoort. Zijn regievoerder heeft laten weten dat pas een jaar voor de einddatum van klagers detentie (of een mogelijke strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting) een start wordt gemaakt met de aanvraag van een tijdelijk paspoort. Daarbij is namens klager aangevoerd dat hij zelden bezoek ontvangt, hetgeen door de Minister is erkend. De bestreden beslissing is naar het oordeel van de beroepscommissie gelet op voornoemde omstandigheden en in het licht van de achtergrond en het doel van artikel 20b van de Regeling onvoldoende toereikend gemotiveerd. Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.W. Wabeke, voorzitter, mr. A.T. Bol en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 28 juni 2019.
secretaris voorzitter