Nummer: R-19/4368/GB
Betreft: […] datum: 20 november 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 29 juli 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers bezwaar tegen de afwijzing van zijn verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) ongegrond verklaard.
2. De feiten
Klager is sinds 6 juli 2017 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij zich in augustus 2018 tijdens zijn deelname aan een penitentiair programma (p.p.) heeft onttrokken en niet aan de voorwaarden heeft gehouden. Dat is al meer dan een jaar geleden. Het tijdsverloop moet volgens de RSJ in het voordeel van de gedetineerde worden meegewogen. Klagers einddatum nadert. Hij wil zich voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij. Dat is voor hem reden om zich goed te gedragen en niet te vluchten. Klager heeft in februari 2019 verlof genoten, zonder dat zich problemen hebben voorgedaan. Klager heeft zich destijds onttrokken aan detentie, doordat hij geen Ritalin had geslikt. Volgens de reclassering mag hij zonder deze medicatie niet naar buiten. De inrichting had dit advies echter niet opgevolgd en heeft tegen klager gezegd dat hij zelf medicatie diende te halen bij de apotheek. Dat bleek zonder recept evenwel onmogelijk. Zonder Ritalin kan klager niet helder nadenken. Deze omstandigheden zijn ten onrechte niet meegewogen in de bestreden beslissing. Klager heeft laten zien wel met vrijheden om te kunnen gaan. Hij is in februari 2019 immers met verlof geweest, zonder dat zich problemen hebben voorgedaan.
3.2. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers verzoek is afgewezen, omdat het onverantwoord wordt geacht om hem regimaire vrijheden te verlenen. Klager houdt zich niet aan gemaakte afspraken en heeft laten zien niet met vrijheden te kunnen omgaan. Klager is zes uur te laat teruggekeerd van het eerste verlof na zijn onttrekking. Dit verlof is hem op 7 februari 2019 verleend, nadat hij zich eerder van 29 augustus 2018 tot 9 oktober 2018 had onttrokken, waarbij in de verloftoekenning werd meegewogen dat de medicatie ten tijde van de onttrekking niet geregeld was. De reclassering schatte op 13 februari 2019 klagers recidiverisico in als hoog en het risico op onttrekking als gemiddeld. De reclassering heeft twijfels bij een nieuw faseringstraject.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden, beschikken over een aanvaardbaar verlofadres en die zijn gepromoveerd.
4.2. Uit de stukken blijkt dat de reclassering klagers recidiverisico inschatte als hoog en het risico op onttrekken als gemiddeld. Klager was ten tijde van de afwijzende beslissing vier maanden gedetineerd sinds zijn onttrekking vanuit de kliniek waar hij op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw was geplaatst. Na het te laat terugkeren van zijn eerstvolgende verlof was slechts één maand verstreken. Gelet daarop was klagers maatschappelijk risico in geval van plaatsing in een b.b.i. meer dan beperkt.
4.3. Onder de beslissing van 21 maart 2019 stond ten onrechte dat klager daartegen bezwaar kon indienen. Tegen een afwijzende beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 18 van de Pbw, waarvan hier sprake was, staat rechtstreeks beroep open bij de beroepscommissie. Mede doordat klager bezwaar heeft gemaakt en dit ook als zodanig is behandeld – in plaats van doorgestuurd naar de beroepscommissie – is inmiddels een geruime periode verstreken sinds de initiële beslissing. Sindsdien heeft klager (blijkens zijn registratiekaart) meerdere verloven genoten. Ook zijn de verweten gedragingen thans aanzienlijk langer geleden, terwijl klagers einddatum nadert. Wat daarvan ook zij, klager heeft zijn bezwaar en beroep niet overtuigend onderbouwd en de initiële afwijzende beslissing van de Minister kan, gelet op de feiten en omstandigheden van destijds, niet als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 20 november 2019.
secretaris voorzitter