nummer: R-19/4058/GM
betreft: [klager] datum: 29 november 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C. Stroobach, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Justitieel Complex (JC) Schiphol te Badhoevedorp, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 18 juni 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Ter zitting van de beroepscommissie van 14 oktober 2019, gehouden in het JC Zaanstad is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E.M. van Schaik, gehoord. Kort na afloop van de zitting is gebleken dat drie vertegenwoordigers van de medische dienst van het JC Schiphol zich in het JC Zaanstad hadden gemeld voor de zitting van de beroepscommissie. De beroepscommissie was door het JC Zaanstad niet ingelicht over hun aanwezigheid, waardoor de behandeling buiten hun aanwezigheid heeft plaatsgevonden. Van het besprokene ter zitting is een verslag opgemaakt. De inrichtingsarts is in de gelegenheid gesteld te reageren op het verslag. Op 24 oktober 2019 is een reactie van de inrichtingsarts ontvangen. Klager en zijn raadsman zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Op 4 november 2019 is een reactie van klagers raadsman ontvangen. Het derde lid van de beroepscommissie, drs. K.M.P.A.M. Habryka, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het besprokene ter zitting. Als toehoorder waren aanwezig [...], lid van de Raad, en [...], secretaris bij de Afdeling rechtspraak van de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 27 mei 2019, betreft het onvoldoende behandelen van klagers lichamelijke klachten.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Klagers klachten worden binnen de inrichting onvoldoende behandeld. Buiten de inrichting had klager veel specialistisch fysiotherapeutische behandeling en orthopedische therapie. De fysiotherapie en orthopedisch therapeut zien geen verbetering. Buiten werd klager vier keer per week behandeld. De behandelaren in de inrichting hebben niet de expertise de klachten van klager die het gevolg zijn van een whiplash, te behandelen. Klager heeft keer op keer aangegeven dat een meer specialistische behandeling nodig is. Uiteindelijk heeft contact tussen de huisarts en de fysiotherapeut en orthopedisch therapeut van buiten plaatsgevonden. Hieruit is gebleken dat klager niet de juiste behandeling krijgt. Klager zit binnen de inrichting aan het behandelplafond. Klager wil alsnog de juiste behandeling krijgen, dit is de behandeling die door de eigen fysiotherapeut en orthopedisch therapeut reeds was ingezet om te voorkomen dat de klachten verergeren en de schade straks niet zo groot is dat herstel niet meer mogelijk is. Klager verblijft sinds 1 maart 2019 in het JC Schiphol. Hij heeft whiplashklachten als gevolg van een auto-ongeluk in november 2016. Ter zitting van de beroepscommissie heeft klager een adviesrapport overgelegd van de medisch adviseur van het Medisch Bureau Rechtsbijstand van 26 februari 2018. Klager heeft dit advies laten zien aan de medische dienst en naar de inhoud ervan verwezen. Door de behandelingen die klager buiten zag, ging het na verloop van tijd een stuk beter en had hij geen pijnstillers meer nodig. Hij had specialistische hulp in de vorm van gespecialiseerde fysiotherapie en chiropractie. In detentie ging de huisarts er ten onrechte vanuit dat oefeningen op cel voldoende zouden zijn. De klachten werden erger. Klager ervaart uitstraling naar zijn vingers en krachtverlies aan zijn rechterarm en -been. Verder heeft hij last van zware migraine en stemmingswisselingen. Het heeft 41 dagen geduurd voordat klager is verwezen naar fysiotherapie. Eerst ontving klager eenmaal per week fysiotherapie, later is dat uitgebreid naar tweemaal per week. Maar dit heeft geen vooruitgang opgeleverd. De huisarts wilde klager antidepressiva voorschrijven, maar dat heeft klager geweigerd. Klager wil een duidelijk behandelingsplan. Klager heeft ter zitting van de beroepscommissie een brief laten zien waarin geadviseerd wordt de fysiotherapie voort te zetten en die therapie te combineren met psychologische hulp. Klager is meegegaan in het voorstel voor een gesprek met een psycholoog. Na één gesprek was het voor klager echter duidelijk dat er geen psychische oorzaak is. Klager heeft overigens wel begrepen dat het gesprek met de psycholoog was bedoeld om na te gaan hoe hij het beste met zijn klachten kan omgegaan. Klager heeft hoge kosten gemaakt voor fysiotherapie. Sinds de verleende toestemming voor fitness, is er nog geen enkele mogelijkheid geweest hiervan gebruikt te maken. De raadsman van klager heeft hier nog het volgende aan toegevoegd. In klagers geval is sprake geweest van een aanzienlijk tijdsverloop. Er is geen directe medische zorg verleend. In het medisch dossier staat bij de intake niets vermeld over klagers whiplashklachten. Pas tijdens het eerste contactmoment op 11 maart 2019 wordt daarvan melding gemaakt. Op 9 mei 2019 ontving klager voor het eerst fysiotherapie. Op 3 juni 2019 wordt voor het eerst contact opgenomen met de behandelaars van buiten detentie. Klager vraagt zich af waarom niet eerder contact is gelegd. Ook uit een oogpunt van het beheersbaar houden van de klachten is het de vraag waarom zij zo zijn genegeerd en er niet eerder contact met buiten is gelegd. Klager heeft meegewerkt aan het slikken van antidepressiva, op advies van de huisarts. Op 26 juni 2019 is klager gestopt met het gebruik van de antidepressiva omdat hij nog steeds dezelfde klachten ondervond en hij de negatieve gevolgen van die medicatie zwaarder vond wegen dan het eventueel te bereiken resultaat. Klager is in samenspraak met de psycholoog gestopt na het eerste gesprek. Ook de psycholoog zag de meerwaarde van een psychologische benadering niet, gelet op klagers problematiek. Klager heeft altijd meegewerkt aan de opties die hem zijn aangeboden. De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt ingenomen. Klager heeft op 11 maart 2019 een verzoekbrief ingediend vanwege pijnklachten na een whiplashtrauma van enkele jaren eerder. Op 19 maart 2019 is klager gezien door een huisarts die op dat moment geen indicatie zag voor fysiotherapie maar wel adviseerde om een ander kussen en matras te bespreken op de afdeling. Daarnaast adviseerde deze huisarts om de oefeningen te doen die klager eerder van zijn eigen fysiotherapeut buiten detentie had gekregen. Op 29 april 2019 is klager vanwege persisterende nekklachten verwezen naar de fysiotherapeut binnen detentie. Begin mei is de fysiotherapeutische behandeling gestart. Op 20 mei 2019 is klager weer op het spreekuur gezien vanwege persisterende pijnklachten van de nek en is hem diclofenac en slaapmedicatie voorgeschreven. Op 29 mei 2019 is de diclofenac omgezet naar tramadol. Op 3 juni 2019 is de paracetamol gevoegd bij de tramadol en is met toestemming van klager medische informatie opgevraagd bij de chiropractor en de fysiotherapeut van buiten. Op 12 juni 2019 is alle informatie met klager besproken waarbij naast de lopende fysiotherapeutische behandeling op proef tegen de pijnklachten is gestart met amitriptyline, aangezien de diclofenac, tramadol en paracetamol geen effect hadden. Op 18 juni 2019 heeft klager overleg gehad met de fysiotherapeut waarbij het advies was om zo mogelijk extra te bewegen. Na het verslag van bemiddeling van 25 juni 2019 is klager op 26 juni 2019 verwezen naar de psycholoog. Er bleek geen behoefte aan psychologische ondersteuning. Op 30 juni 2019 is de amitriptyline gestaakt omdat deze geen effect had. Op 1 juli 2019 is klager opnieuw op het spreekuur gezien waarbij extra beweging in de vorm van viermaal fitness op verschillende dagen is besproken. De inrichtingsarts en de fysiotherapeut hebben zo goed mogelijk de medische zorg aan klager verleend, die ook buiten detentie aan hem gegeven zou zijn.
3. De beoordeling
Als gevolg van een ongeval in 2016 ervaart klager (pijn)klachten. Buiten detentie ontving klager voor de whiplashklachten specialistische hulp in de vorm van gespecialiseerde fysiotherapie en chiropractie. Klager wil dat deze behandeling in detentie wordt voortgezet. Klager meent dat de inrichtingsarts niet adequaat heeft gereageerd op de klachten. Klager verblijft vanaf 1 maart 2019 in het JC Schiphol.
De beroepscommissie merkt op dat whiplashklachten moeilijk te objectiveren zijn en een complexe multidisciplinaire behandeling vergen. Bij klager is sprake van chronische whiplashklachten. Klager stelt vele verzoekbriefjes te hebben ingevuld en is naar zijn mening niet of onvoldoende gehoord. Het medisch dossier vermeldt op 20 mei 2019 dat klager zich inderdaad hierover heeft beklaagd, maar verder bevat het medisch dossier geen soortgelijke informatie. Klager is blijkens het medisch dossier vanaf binnenkomst in de inrichting met enige regelmaat gezien door de verpleegkundige en de inrichtingsarts en is voor zijn klachten verwezen naar de fysiotherapeut en de psycholoog. Met klager is ook de mogelijkheid van het zelf doen van oefeningen, een aangepast matras en kussen en pijn- en slaapmedicatie besproken. De inrichtingsarts heeft naar het oordeel van de beroepscommissie kunnen menen dat verdere uitbreiding van de fysiotherapie en daarnaast chiropractie voor klagers chronische whiplashklachten niet geïndiceerd waren. Klager is tegemoetgekomen met extra mogelijkheden voor fitness. Gelet op het vorenstaande komt de beroepscommissie tot de conclusie dat klager de zorg is geboden die binnen detentie mogelijk en geïndiceerd was. De omstandigheid dat klager klachten houdt, betekent zonder meer nog niet dat het handelen van de inrichtingsarts als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm moet worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris op 29 november 2019
secretaris voorzitter