Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3843/GB, 14 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:14-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3843/GB

Betreft:            [klager]                                    datum: 14 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.N. Dijkers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 21 mei 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van het Justitieel Complex Zaanstad afgewezen.


2.         De feiten
Klager is sedert 6 mei 2018 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van de locatie Hoogvliet te Rotterdam.


3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager wil graag overgeplaatst worden naar het h.v.b. van het Justitieel Complex Zaanstad omdat zijn tweelingbroer daar gedetineerd is. Klagers tweelingbroer is het enige familielid waarmee hij contact heeft. Klagers tweelingbroer is medeverdachte in klagers strafzaak waarvoor klager en zijn tweelingbroer thans gedetineerd zijn. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft te kennen gegeven er geen bezwaar tegen te hebben wanneer klager en zijn tweelingbroer in dezelfde penitentiaire inrichting blijven gedurende het strafrechtelijk onderzoek. Klager heeft een belregeling met zijn broer maar wil zijn broer ook kunnen zien. Klagers ex-partner heeft te kennen gegeven klager niet meer te willen zien. Er speelt ook een strafrechtelijk belang. Klagers raadsman is namelijk gevestigd in Amsterdam. Er zou een uitzondering moeten worden gemaakt op het uitgangspunt dat een gedetineerde in de buurt wordt geplaatst van het arrondissement waar zijn zaak dient. Dit omdat klagers raadsman gevestigd is in een ander arrondissement en klager verdacht wordt van een levensdelict. Hetgeen maakt dat er voor klager veel op het spel staat en een goede voorbereiding met voldoende overleggen met zijn raadsman van groot belang is. De Minister stelt dat ambtelijk bezoek aan klager inherent is aan het ondergaan van detentie en daarom, behoudens bijzondere omstandigheden, geen selectiecriterium betreft. Hieromtrent merkt klager op dat zijn broer voor dezelfde verdenking als klager wel in het Justitieel Complex Zaanstad verblijft.

3.2.      De Minister heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Op grond van het bepaalde in artikel 24, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden geschiedt de plaatsing van gedetineerden die in afwachting zijn van berechting in eerste aanleg bij voorkeur in een huis van bewaring dat is gelegen in of toegewezen aan het arrondissement van vervolging. Plaatsing in het huis van bewaring van de locatie Hoogvliet is daarmee een juiste regionale plaatsing geweest. Omdat klager in preventieve hechtenis verblijft, is het OM om advies gevraagd. Dit in verband met eventuele medeverdachten. Het OM heeft positief geadviseerd omdat er geen bezwaar is tegen overplaatsing. Het OM houdt hierbij geen rekening met de plaatsing op grond van wet-en regelgeving. Eventuele bezoekproblemen zijn inherent aan detentie en vormen in beginsel geen selectiecriterium. Bij de beslissing is rekening gehouden met het feit dat detentie met zich mee kan brengen dat het contact met de relaties buiten moeilijker verlopen. Echter wordt klager geen bezoek onthouden. Klagers ex-partner heeft er zelf voor gekozen om niet meer op bezoek te komen. Het feit dat klagers raadsman gevestigd is in het arrondissement Amsterdam is geen reden om klager over te plaatsen naar het Justitieel Complex Zaanstad. Klagers tweelingbroer is niet juist geplaatst. Het parket van insluiting van klagers tweelingbroer is ook Rotterdam. Hij had dan ook in een inrichting in Rotterdam geplaatst moeten worden. Gezien de capaciteitsproblematiek was dat niet mogelijk op het moment van plaatsing. Om de broers enigszins tegemoet te komen is er een belregeling voorgesteld. Deze is inmiddels tot stand gekomen.

4.         De beoordeling
De beroepscommissie begrijpt de wens van klager om in dezelfde penitentiaire inrichting als zijn tweelingbroer geplaatst te worden. Dat is op zichzelf onvoldoende reden om aan klagers wens tot overplaatsing te voldoen. Klagers tweelingbroer was niet juist geplaatst maar vanwege capaciteitsproblemen op het moment van plaatsing, buiten het arrondissement van vervolging geplaatst. Bezoekproblemen die er zijn ten aanzien van klagers raadsman zijn inherent aan detentie. Voor klager en zijn tweelingbroer is er inmiddels een belregeling tot stand gekomen. De Minister heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op het plaatsingsbeleid kunnen rechtvaardigen. De op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep is daarom ongegrond.

5.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van bc. L. Vis-van Alff, secretaris, op 14 november 2019                       

                                                                            

            secretaris         voorzitter

 

Naar boven