Nummer: R-19/3797/GA
Betreft: […] datum: 25 november 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel, gericht tegen de uitspraak van 17 mei 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij voornoemde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waartegen de directeur beroep heeft ingesteld, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 6 november 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn klagers raadsvrouw, mr. M.C. Pedrotti, en […], juridisch medewerker bij de p.i. Ter Apel, gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de klachten en de uitspraak van de beklagrechter voor zover daartegen beroep is ingesteld
Het beklag betreft:
a. Ta 2018-548: een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel, met cameratoezicht, vanwege het vermoeden dat klager via zijn bezoek zonder toezicht (BZT) contrabande naar binnen probeerde te brengen, van 13 november 2018 om 17:20 tot 18 november 2018 om 16:45;
b. Ta 2018-558: de verlenging van bovenstaande ordemaatregel, omdat klager nog geen driemaal ontlasting had geproduceerd, van 18 november 2018 om 16:45 tot 21 november 2018 om 16:30;
c. Ta 2018-566: een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het invoeren van contrabande, ingaande op 21 november 2018 om 16:30;
d. Ta 2018-568: het kwalificeren van klagers gedrag als oranje;
e. Ta 2018-569: het ontslaan van klager uit zijn reinigersfunctie;
f. Ta 2018-576: het degraderen van klager van het plusregime naar het basisregime;
g. Ta 2018-581: het afgelasten van klagers bezoek op 1 december 2018;
h. Ta 2018-585: het klager gedurende drie maanden ontzeggen van bezoek van zijn partner.
De beklagrechter heeft de klachten gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 262,50, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur De directeur heeft het beroep als volgt toegelicht.
Beklag a. en b.
Deze klachten zijn gegrond verklaard, omdat de feitelijke grondslag om de ordemaatregel op te leggen zou ontbreken, doordat het niet mogelijk is inhoudelijk in te gaan op de verkregen informatie. Er wordt echter altijd een belangenafweging gemaakt, want de impact van een afzonderingscel is bekend. De informatie wordt gewogen en streng getoetst. Omwille van de orde en de veiligheid kan de informatie niet altijd worden gedeeld. Dat betekent nog niet dat geen grondslag bestond voor het opleggen en verlengen van de ordemaatregel. Het BZT is het enige moment waarop gedetineerden ongezien contact hebben met bezoekers. Als er ernstige vermoedens van smokkel zijn, zal dus moeten worden ingegrepen. Het afgelasten van het BZT is geen optie, omdat dit voor gedetineerden erg belangrijk is. De directeur kan niet zeggen waar de vermoedens vandaan komen in verband met de veiligheid. Klager stelt dat iemand hem zou hebben verraden en heeft de directrice persoonlijk gevraagd wie dat zou zijn geweest. Dat onderstreept de noodzaak de informatie niet prijs te geven. In een deel van de uitspraak van de beklagrechter wordt ingegaan op het niet-inwinnen van het advies van de inrichtingsarts (artikel 24a, tweede lid, van de Pbw). Dat is vereist voor het toepassen van cameratoezicht in verband met de psychische gesteldheid van een gedetineerde. De wet stelt weliswaar een harde eis, maar dat is in zaken als deze niet logisch. De inrichtingsarts kan immers niets zeggen over de vraag of de bolletjes wel of niet zijn ingeslikt. Onduidelijk is waarover de inrichtingsarts in deze zaak concreet had moeten adviseren.
Beklag c.
Tegen een opgemaakt verslag staat geen beklag open.
Beklag d.
Tegen het vermeende ‘op oranje zetten’ staat geen beklag open.
Beklag e. t/m h.
Klager heeft in zijn klaagschriften niet aangevoerd dat de aangetroffen lege zakjes al in de tijdschriften zouden hebben gezeten. Bovendien heeft een van de medewerkers van de strafcellen te kennen gegeven dat tijdschriften altijd gecontroleerd worden, voordat ze aan een gedetineerde in een strafcel worden verstrekt. Deze medewerker heeft ook klagers strafcel en de tijdschriften op 17 november 2018 gecontroleerd. Het is niet meer te herleiden wat in de plastic zakjes heeft gezeten, maar het is voldoende aannemelijk dat dit contrabande is (zoals ook is overwogen in de schorsingsuitspraak). Bij visiteren en fouilleren komen ingeslikte bolletjes er niet uit. Daarvoor moet drie keer ontlasting worden geproduceerd. Het vermoeden was dat klager anabolen zou binnenbrengen en die spoor je ook niet op met een urinecontrole. De camerabeelden zijn live en worden niet opgeslagen. Er wordt, als het goed is, wel constant naar gekeken. Men had dus inderdaad direct naar klager moeten gaan, toen werd gezien dat hij zijn hand in het toilet stak. Nu dat niet is gebeurd, is onduidelijk wat in de tussentijd is gebeurd. Dat doet er echter niet aan af dat daarna plastic zakjes zijn aangetroffen. Namens klager is daarop als volgt gereageerd.
Beklag a. en b.
Het beklag is niet alleen gegrond verklaard, omdat de directeur niets wil zeggen, maar ook omdat geen concrete feiten en omstandigheden zijn waaruit blijkt dat contrabande zou worden binnengesmokkeld. De beklagrechter heeft terecht overwogen dat het cameratoezicht niet is toegepast, overeenkomstig de regels van de wet. Er is immers geen advies ingewonnen van een inrichtingsarts of een gedragsdeskundige terwijl de wet dat wel voorschrijft.
Beklag c. t/m h.
Klager was erover verbolgen dat de directie in beroep is gegaan. Hij ontkent dat hij op 13 november 2018 iets naar binnen heeft gebracht. De directeur wijzigde zijn standpunt dat “er bolletjes zijn aangetroffen”, zoals ten tijde van het schorsingsverzoek is aangevoerd, naar “er zijn plastic zakjes aangetroffen”. Alles wat klager heeft gedaan, was op camera te zien. Zo wordt gezien dat hij iets uit het toilet heeft gegrist. Het is onbegrijpelijk dat het personeel niet meteen daarna naar hem is toegegaan. Klager heeft inderdaad iets uit het toilet gehaald en dat in een bekertje gedaan, maar dat was juist om te voorkomen dat vermoedens zouden ontstaan dat hij iets zou wegspoelen. Klager ontkent plastic zakjes tussen de tijdschriften te hebben gestopt. Er had in dat geval op camera te zien moeten zijn dat hij iets met die tijdschriften heeft gedaan. Bovendien is onduidelijk waar die zakjes vandaan zouden zijn gekomen. Voordat hij naar de strafcel ging, is hij gefouilleerd en gevisiteerd. Hij heeft ook geen ontlasting geproduceerd.
3. De beoordeling
Beklag a. en b.: de ordemaatregel en de verlenging daarvan Aan klager is een ordemaatregel opgelegd (beklag a.), omdat het vermoeden bestond dat hij contrabande – anabolen – zou invoeren via zijn BZT. De directeur heeft onweersproken gesteld dat dit alleen geverifieerd kon worden door klager drie keer ontlasting te laten produceren en deze te controleren. De ordemaatregel is verlengd (beklag b.), omdat klager nog geen driemaal ontlasting had geproduceerd. De ordemaatregel en de verlening komen in zoverre niet onredelijk voor. Bovendien volgt de beroepscommissie, anders dan de beklagrechter, klager niet in zijn betoog dat de ordemaatregel op onvoldoende feitelijke grondslag rust. Het is goed voorstelbaar dat de directeur zijn informatie niet wil prijsgeven, bijvoorbeeld om te voorkomen dat iemand die hem van die informatie heeft voorzien daarvan gevolgen ondervindt. Daarbij komt nog dat het vermoeden uiteindelijk is bevestigd, zoals hierna, bij de beoordeling van beklag c., zal worden uiteengezet. De ordemaatregel kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
Beklag a. en b.: het cameratoezicht
Vaststaat dat tijdens de ordemaatregel cameratoezicht is toegepast en dat de inrichtingsarts of gedragskundige hierover niet hebben geadviseerd, anders dan artikel 24a, tweede lid, van de Pbw voorschrijft. Vanuit de inrichting is ter zitting de vraag opgeworpen of deze bepaling wel bedoeld is voor situaties als deze. Uit de tekst van artikel 33 van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen, artikel 24a van de Pbw en de Memorie van Toelichting bij dit artikel (Kamerstukken II 2003/04, 29413, nr. 3), blijkt dat cameratoezicht slechts mag worden toegepast, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is. In de Memorie van Toelichting is dit samengevat als de zorgplicht voor de gedetineerde kan cameratoezicht vereisen. Daarvoor moet de gedetineerde worden gehoord en de beslissing moet schriftelijk worden meegedeeld. Het is daarbij aan de inrichtingsarts of gedragskundige te adviseren of het cameratoezicht noodzakelijk is vanwege de psychische of lichamelijke toestand van de gedetineerde. De wet schrijft dit dwingend voor in verband met de grote inbreuk die het cameratoezicht op de persoonlijke levenssfeer van de gedetineerde maakt. Weliswaar kon de inrichtingsarts in deze zaak niet adviseren over de waarschijnlijkheid dat klager daadwerkelijk anabolen had ingeslikt, maar het was ook in deze zaak aan de inrichtingsarts om – gegeven dit vermoeden – te adviseren over de noodzakelijkheid van het cameratoezicht. Nu dit niet is gebeurd, is het beklag in zoverre terecht gegrond verklaard. Omdat het cameratoezicht als zodanig niet onredelijk voorkomt, zal de beroepscommissie volstaan met een relatief beperkte tegemoetkoming. Gelet op het voorgaande, zal de beroepscommissie het beroep van de directeur ten aanzien van beklag a. en b. gegrond verklaren, behalve voor zover dit ziet op het cameratoezicht, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag in zoverre alsnog ongegrond verklaren. In verband met het cameratoezicht dat – zowel bij de ordemaatregel als bij de verlenging (in totaal acht dagen) – is opgelegd zonder advies van de inrichtingsarts of gedragskundige, komt klager een tegemoetkoming toe van € 20,= (acht dagen maal € 2,50).
Beklag c.
Anders dan de directeur, begrijpt de beroepscommissie deze klacht als te zijn gericht tegen de opgelegde disciplinaire straf en niet tegen een opgemaakt verslag. Klager is dus terecht in deze klacht ontvangen. Uit de stukken blijkt dat klager op 19 november 2018 ontlasting heeft geproduceerd (“alles [zat] onder de ontlasting”) en zijn hand in het toiletpot heeft gestoken. Vervolgens zijn in een tijdschrift op de afzonderingscel twee plastic zakjes aangetroffen, waarvan duidelijk was dat deze in het lichaam hebben gezeten. Onder deze omstandigheden is het voldoende aannemelijk dat klager contrabande heeft ingevoerd door deze in te slikken. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur ten aanzien van beklag c. gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.
Beklag d.
Tegen de beslissing klager ‘op oranje te zetten’ – de beroepscommissie begrijpt: het kwalificeren van (een aspect van) klagers gedrag als oranje – staat geen beklag open.De beroepscommissie zal het beroep van de directeur ten aanzien van beklag d. gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in het beklag verklaren.
Beklag e. tot en met h.
Gelet op de beoordeling van beklag c. en op de motivering van de afzonderlijke beslissingen waarop de klachten e. tot en met h. betrekking hebben, zal de beroepscommissie het beroep van de directeur ten aanzien van de klachten e. tot en met h. gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en de klachten alsnog ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot beklag a. en b. gegrond, behalve voor zover dit ziet op het cameratoezicht, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklachtrechter en verklaart deze klachten in zoverre alsnog ongegrond. Zij verklaart het beroep ongegrond voor zover dit ziet op het cameratoezicht en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter. De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot beklag c. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklachtrechter en verklaart dit beklag alsnog ongegrond. De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot beklag d. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklachtrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag. De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot beklag d., e., f. en h. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklachtrechter en verklaart deze klachten alsnog ongegrond. De beroepscommissie bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 20,= vanwege de gegrondverklaring van beklag a. en b., voor zover dit ziet op het cameratoezicht.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, drs. H. Heddema en mr. A.M.G. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 25 november 2019.
secretaris voorzitter