Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3345/GA, R-19/4257/GA, R-19/4260/GA e.a., 27 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:27-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummers:       R-19/3345/GA, R-19/4257/GA, R-19/4260/GA, R-19/4261/GA en R-19/4264/GA

Betreft:            […]       datum: 27 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. K. Bruns, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen vijf uitspraken van 7 mei 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo, en van de overige stukken, waaronder de uitspraken waartegen klager beroep heeft ingesteld, die in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 6 november 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, en [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Almelo. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de klachten en de uitspraken van de beklagcommissie

Het beklag betreft:|
a.         het insluiten van klager tijdens de arbeid; (R-3345 c.q. KA-2019-43)
b.         een disciplinaire straf van vijf dagen uitsluiting van de arbeid, vanwege werkweigering, ingaande op 22 februari 2019 om 08:00; (R-4257 c.q. KA-2019-52)
c.         het insluiten van klager tijdens de arbeid op 5 maart 2019; (R-4260 c.q. KA-2019-72)
d.         een waarschuwing voor het op 7 maart 2019 niet-verschijnen op de arbeid; (R-4261 c.q. KA-2019-78)
e.         een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, vanwege werkweigering, ingaande op 12 maart 2019 om 17:00; (R-4264 c.q. KA-2019-81)
f.          een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, vanwege werkweigering, ingaande op 14 maart 2019 om 11:45. (R-4264 c.q. KA-2019-82)

De beklagcommissie heeft de klachten a., b., d., e. en f. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in klacht c., een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager zijn de tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunten in beroep als volgt toegelicht. Er was geen sprake van werkweigering. Klager wilde graag werken en hij heeft allerlei voorstellen gedaan hoe dat zou kunnen. Hij wilde bijvoorbeeld de gang vegen, koffiezetten of helpen bij de kerk. Op de werkzaal zijn er voor hem echter te veel prikkels. Uit de overgelegde stukken blijkt dat dat bij hem kan leiden tot emotieregulatie- en agressieproblematiek. Bij klager is PTSS vastgesteld. Klager is eerder arbeidsongeschikt verklaard. Die status is hij verloren, terwijl de problematiek onveranderd is. De inrichtingsarts heeft klager maximaal tweemaal gezien. De werkmeester heeft te kennen gegeven dat hij – in verband met de veiligheid van klager zelf en van zijn medegedetineerden – liever had dat klager terugging. Vervolgens werd hij ingesloten (beklag a.). Een gedetineerde die door structurele omstandigheden in zijn persoon gelegen niet aan arbeid kan deelnemen, mag echter niet worden ingesloten tijdens de arbeid (RSJ 2 februari 2015, 14/3586/GA). In de eerste disciplinaire straf (beklag b.) wordt gesproken van vijf dagen, maar deze duurde in feite zes dagen (tot 28 februari 2019 om 00:00). Klager zou in die dagen met zijn mentor en afdelingshoofd kunnen zoeken naar een passende oplossing, maar dat is niet gebeurd, doordat het personeel hem alleen maar doorverwees door de werkmeester. Voordat klager werd aangeboden apart in de zaal te zitten, is hem al een aantal straffen opgelegd. Een rustige plaats op een werkzaal is bovendien ook een illusie. Klager is ook op 5 maart 2019 is ingesloten (beklag c.), terwijl hij op 4 maart 2019 gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om af te tekenen voor de arbeid. Deze mogelijkheid werd hem in de huisregels geboden (artikel 17). Hij mocht erop vertrouwen dat hij hiervan gebruik kon maken. Datzelfde geldt voor het niet deelnemen aan de arbeid op 7 maart 2019 (beklag d.). Daarvoor ontving hij op 8 maart 2019 – ruim 24 uur later – een officiële waarschuwing. De directeur schrijft daarin dat hij zal onderzoeken welke sanctie gepast is. Dat brengt spanning mee, terwijl klager daar nu juist slecht tegen kan. Klager mocht erop vertrouwen dat hij na de waarschuwing niet alsnog disciplinair zou worden gestraft. Klager realiseert zich dat de beroepscommissie niet oordeelt over het arbeidsgeschiktheidsoordeel, maar is niettemin van mening dat de bestreden beslissingen als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt. In Zwolle is hem bij binnenkomst meegedeeld dat hij niet hoefde te werken als dat niet zou gaan. Tegenwoordig gaat hij sommige dagen wel en sommige dagen niet naar de arbeid. Daardoor gaat het nu beter met hem. De directeur heeft daarop als volgt gereageerd. Over klager is uitvoerig gesproken met het medische personeel (tijdens het psychomedisch overleg). Daar kwam keer op keer uit dat hij in staat is alle werkzaamheden te verrichten. De directie voert geen medische discussie, want daar gaat zij niet over. Voordat klager in aanmerking kwam voor de baantjes die hij wilde doen, wilde de directie hem eerst op een andere manier aan het werk zien. Meer dan een rustige hoek in de werkzaal kon hem daarom niet worden aangeboden.

3.         De beoordeling
De beroepscommissie benadrukt allereerst dat tegen het arbeidsgeschiktheidsoordeel van de inrichtingsarts via de medische beroepsprocedure kan worden opgekomen en dat dit oordeel in deze zaken dus niet ter discussie kan staan.

Beklag a., b. en f.
Volgens klager mag hij in de p.i. Zwolle zelf kiezen of hij naar de arbeid gaat, waardoor het veel beter met hem gaat. Hoewel dat beleid – op basis van wat klager daarover ter zitting heeft aangevoerd – beter lijkt aan te sluiten bij zijn situatie, betekent dat niet dat de beslissingen van de directeur van de p.i. Almelo onredelijk en onbillijk zijn. De directeur moet immers kunnen vertrouwen op het oordeel van de inrichtingsarts. Die heeft zich steeds op het standpunt gesteld dat klager arbeidsgeschikt was. Gelet daarop zal de beroepscommissie de beroepen met betrekking tot beklag a., b. en f. ongegrond verklaren en de betreffende uitspraken van de beklagcommissie bevestigen.

Beklag c.
De beroepscommissie begrijpt dit beklag als te zijn gericht tegen de insluiting op 5 maart 2019 (conform de tekst op het beklagformulier). Daartegen staat beklag open. Zij zal de uitspraak van de beklagcommissie daarom vernietigen en klager alsnog ontvangen in zijn beklag.
Klager stelt dat hij zich voor een bepaalde periode mocht aftekenen voor de arbeid, zonder verdere consequenties, omdat dat in de huisregels stond. Het staat echter vast dat de huisregels in zoverre in strijd waren met hogere wet- en regelgeving.  Klager heeft voor het ‘ontdekken’ daarvan overigens al een financiële tegemoetkoming ontvangen. De beroepscommissie zal het beklag dan ook ongegrond verklaren.

Beklag d.
Klager beklaagt zich over een waarschuwing voor het niet-verschijnen op de arbeid. Tegen een waarschuwing staat echter geen beklag open, want daaraan zijn geen rechtsgevolgen verbonden. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie daarom vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Beklag e.
Uit de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek (S-19/1271/SGA) blijkt dat deze disciplinaire straf niet volledig ten uitvoer is gelegd, omdat werd geconstateerd dat die niet onverwijld was opgelegd (zoals bedoeld in artikel 50, tweede lid, van de Pbw). Nu de disciplinaire straf niet voldoet aan de eis van artikel 50, tweede lid, van de Pbw, had het beklag gegrond moeten worden verklaard. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Daarbij zal aan klager een tegemoetkoming van € 5,= worden toegekend.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt de betreffende uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden. De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt de betreffende uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden. De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag c., verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag, maar verklaart het beklag ongegrond. De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag d. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in dit beklag. De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag e. gegrond, vernietigt de betreffende uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent daarbij aan klager een tegemoetkoming toe van € 5,=. De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag f. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, drs. H. Heddema en mr. A.M.G. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 27 november 2019.

 

            secretaris        voorzitter

Naar boven