Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3168/GA, 26 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:26-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/3168/GA

betreft:            [klager]                                                          datum: 26 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van  de directeur van het Justitieel Complex Zaanstad, gericht tegen een uitspraak van 22 augustus 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij het Justitieel Complex Zaanstad, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft klager in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de weigering om klager op 1 juni 2018 te laten deelnemen aan het vrijdagmiddaggebed (klachtnummer ZS-JG-2018-235).  De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van € 10,= op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager onderging ten tijde van het vrijdagmiddaggebed een disciplinaire straf. Gedetineerden die een disciplinaire straf ondergaan, zijn op grond van art. 55 Pbw uitgesloten van deelname aan activiteiten. De beklagrechter heeft overwogen dat is gebleken dat voor klager de mogelijkheid voor een gesprek met de imam niet open stond. Niet duidelijk is waar dit op gebaseerd is. Ter zitting is aangevoerd dat ook tijdens een disciplinaire straf de mogelijkheid voor een gesprek met de imam te allen tijde openstaat. Klager heeft dit niet weersproken. Klager is een alternatief geboden om zijn godsdienst (individueel) te belijden en het recht op het belijden van godsdienst is niet geschonden. Verwezen wordt onder meer naar RSJ 14 juni 2012, 12/420/GA en RSJ 15 februari 2013, 12/3794/GA. De beklagcommissie van het Justitieel Complex Zaanstad heeft eerder een gelijkluidende klacht ongegrond verklaard op 21 november 2018, kenmerk ZS-JG-2018-902. Klager heeft verklaard zoals vermeld onder 1.1 van de uitspraak van de beklagrechter dat hij aan het personeel het voorstel heeft gedaan om een extra luchtmoment te verkrijgen, in plaats van naar het vrijdagmiddaggebed te gaan, maar dat daar geen reactie op is gekomen. Klager heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling
Op grond van artikel 41, eerste lid, van de Pbw heeft een gedetineerde het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven. Op grond van artikel 55, eerste lid, van de Pbw is de gedetineerde aan wie de disciplinaire straf van opsluiting is opgelegd uitgesloten van deelname aan activiteiten, voor zover de directeur niet anders bepaalt en behoudens het dagelijks verblijf in de buitenlucht. De gezamenlijke gebedsactiviteit is een activiteit als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van de Pbw. Gelet op deze bepalingen is het uitgangspunt dat een gedetineerde die is afgezonderd bij wijze van disciplinaire straf niet kan deelnemen aan een in het kader van de geestelijke verzorging georganiseerde bijeenkomst juist. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het de gedetineerde wel is toegestaan om individueel zijn godsdienst te belijden door onder meer tijdens de afzondering contact te hebben met de imam. De directeur heeft in het beroepschrift aangevoerd dat hij ter zitting bij de beklagrechter naar voren heeft gebracht dat een gesprek met de imam te allen tijde open staat, ook tijdens een disciplinaire straf, hetgeen door klager niet is weersproken.
De andersluidende overweging dienaangaande van de beklagrechter vindt geen steun in de stukken. Het beroep van de directeur zal gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en mr. dr. A.M.G. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 26 november 2019.                                

 

            secretaris        voorzitter

Naar boven