Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2755/GA, 28 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:28-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:         R-19/2755/GA

betreft:            [klager]            datum: 28 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.G.J.E. Lut, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 28 januari 2019 van de beklagcommissie bij penitentiaire inrichtingen (p.i.) Zwolle,  alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van klagers verzoek om de totstandkoming van een onderlinge belregeling tussen hem en zijn echtgenote (Z1-2018-793). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers echtgenote dient gekwalificeerd te worden als een medegedetineerde en daarom dient hij in aanmerking te komen voor een onderlinge belregeling zoals bedoeld in artikel 3.9.1 van de huisregels van de inrichting. Klager kan de stelling van de directeur zoals verwoord in het verweerschrift dan ook niet volgen. Ten eerste geeft het verweerschrift geen blijk van een daadwerkelijk multidisciplinair overleg (MDO) en derhalve is niet voldaan aan het in 3.9.1 bepaalde van de huisregels. Voor zover dit MDO wel heeft plaatsgevonden, is daarin kennelijk uitgegaan van de stelling dat de echtgenote van klager per definitie elk weekend verlof heeft en dan kan bellen. Waar die stelling op gebaseerd is, is onduidelijk. De beslissing van het MDO is dan ook onbegrijpelijk. Ten derde gaat het klager aanvullend om de kosten, maar dit betreft niet de essentie van zijn beklag en onderhavig beroep. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In de huisregels van de p.i. Zwolle is bepaald dat een belregeling in beginsel niet geldt voor medegedetineerden, tenzij het gaat om de aantoonbare levenspartner of familie in de tweede graad. Binnen het MDO wordt beoordeeld of klager hiervoor in aanmerking komt. In deze situatie is dit niet het geval. Klagers echtgenote verbleef eerder ook in de p.i. Zwolle, maar verblijft nu in de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de p.i. Nieuwersluis. De directeuren van beide inrichtingen moeten toestemming verlenen voordat het mogelijk is de belregeling te realiseren. Niet bekend is dat de directeur van de p.i. Nieuwersluis toestemming heeft verleend. De p.i. Zwolle meent bovendien dat een belregeling niet noodzakelijk is. Klagers echtgenote heeft in het weekend verlof en gedurende het weekend bestaat de mogelijkheid voor klager om zijn echtgenote te bellen. Ook beschikt klagers echtgenote sinds 24 september 2018 over een mobiele telefoon, waarmee zij contact kan onderhouden met klager. Een belregeling is mede daardoor onnodig. Het is voor klager mogelijk tijdens het recreatieblok contact op te nemen met zijn echtgenote. Dat klagers echtgenote niet elk weekend met verlof gaat, wordt niet onderbouwd met stukken en blijkt uit niets. Ook als zij geen verlof geniet, kan zij klager bellen, gezien het feit dat zij een mobiele telefoon mag gebruiken in de z.b.b.i. Verder is gebleken dat klagers echtgenote inmiddels deelneemt aan een penitentiair programma en daarom voldoende mogelijkheid heeft contact op te nemen met klager. Het feit dat telefoneren zonder belregeling kosten met zich meebrengt, is geen reden om de belregeling toe te wijzen.

3.         De beoordeling
In de huisregels van de inrichting onder 3.9.1 is het volgende bepaald:
“U heeft het recht om ten minste eenmaal per week gedurende tien minuten te telefoneren met personen buiten de inrichting, echter niet met medegedetineerden, behalve met de aantoonbare levenspartner en familie in de eerste en tweede graad niet verblijvend in een Extra Beveiligde Inrichting (EBI). U dient een aanvraag voor deze telefoonregeling in bij het afdelingshoofd en D&R. Binnen het multidisciplinair overleg (MD(P)O) wordt beoordeeld of u in aanmerking komt.”
Uit de inlichtingen van de directeur volgt dat het MDO heeft geoordeeld dat klager niet in aanmerking komt voor een belregeling. Deze afwijzende beslissing kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hiertoe neemt zij het volgende in aanmerking. Door de directeur is (onweersproken) gesteld dat klagers echtgenote beschikt over een mobiele telefoon en derhalve kan bellen en gebeld kan worden. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing verbleef klagers echtgenote bovendien in de z.b.b.i. waar zij verloven genoot en tijdens die verloven telefonisch contact op kon nemen met klager. Niet gebleken is dat haar geen regimesgebonden verlof werd toegestaan. Derhalve bestonden er voor klager voldoende mogelijkheden telefonisch contact te onderhouden met zijn echtgenote. Dat een belregeling minder kosten oplevert dan telefoneren met de toestellen in de inrichting, vormt geen grond voor toewijzing van het verzoek. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - gelet op het voorgaande - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.A.M. de Wit en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 28 november 2019.

 

secretaris       voorzitter

 

 

 

Naar boven