Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/2067/GA, 11 juli 2019, beroep
Uitspraakdatum:11-07-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:          R-18/2067/GA

 

betreft: [klager]                                               datum: 11 juli 2019

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 5 oktober 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij het Justitieel Complex Zaanstad, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten. De Raad heeft op 27 februari 2019 een schriftelijke reactie van klager ontvangen.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft – zoals door klager in beroep geformuleerd – het verzoek om inzage in de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de ordemaatregel tot plaatsing in afzondering tijdens de nachtelijke uren en uitsluiting van activiteiten voor de duur van zeven dagen, ingaande op 18 oktober 2017, wegens dreiging voor klagers veiligheid (ZS-JH-2017-869).

De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager benadrukt dat hij niet klaagt over de plaatsing in afzondering, maar dat het gaat om de stukken die tot deze beslissing hebben geleid. Hij verzoekt nogmaals om alle dossierstukken die de directeur heeft ontvangen van derden.

De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft nagelaten aan te geven waarover hij klaagt. In beroep herhaalt hij slechts zijn verzoek om onderliggende stukken die tot de maatregel hebben geleid. De directeur heeft in de brief van 8 mei 2018 inlichtingen verstrekt met betrekking tot de aan klager gerichte bedreigingen die ten grondslag hebben gelegen aan de ordemaatregel. Voorts stelt de directeur dat de klacht niet voldoet aan het vereiste van artikel 60, eerste lid, van de Pbw, namelijk dat de klacht ziet op een klager betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. De beklagrechter heeft op goede grond en met juistheid op het beklag beslist.

 

3.         De beoordeling

Aan de beslissing tot niet-ontvankelijkheid heeft de beklagrechter ten grondslag gelegd dat klager in het klaagschrift heeft nagelaten aan te geven waarover hij klaagt. Op grond van het klaagschrift en het proces-verbaal van het rogatoir verhoor van 14 maart 2018 kan naar het oordeel van de beroepscommissie evenwel worden afgeleid dat wordt geklaagd over het niet verstrekken door de directeur van de onderliggende stukken op grond waarvan de ordemaatregel is opgelegd. De beroepscommissie is van oordeel dat het beweerdelijke niet verstrekken van de verzochte informatie een beslissing is, genomen door of namens de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De beklagrechter heeft klager dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in zijn beklag en dit beklag in eerste en laatste instantie beoordelen.

Klager heeft aangevoerd dat de directeur weigert hem alle relevante stukken die tot de maatregel hebben geleid te verstrekken. In zijn reactie op het rogatoir verhoor van 10 mei 2018 heeft de directeur aangegeven dat er schriftelijk, telefonisch en mondeling bedreigingen zijn geuit gericht tegen klager. Bij de stukken bevindt zich een geanonimiseerde brief van 2 oktober 2017. De beroepscommissie begrijpt uit het standpunt van de directeur dat van de overig gedane bedreigingen geen stukken kunnen worden overgelegd, omdat deze van mondelinge aard zijn en telefoongesprekken niet worden opgenomen. Niet aannemelijk is geworden dat er nog andere stukken zijn die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Van een weigering jegens klager is dus geen sprake. Het beroep en daarmee samenhangend het beklag zal om die reden ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 11 juli 2019.

 

 

 

 

 

 

 

secretaris        

voorzitter

 

 

Naar boven