Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3133/GA, 25 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:25-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/3133/GA

betreft:            [Klager]           datum: 25 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. H.M.W. Daamen, namens  [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 maart 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. H.M.W. Daamen om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de degradatie van klager naar het basisprogramma (VU-2019-000308). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagrechter heeft geoordeeld dat klager terecht rood heeft gescoord op het onderdeel middelengebruik tijdens algemeen verlof, hetgeen voldoende zou moeten zijn klager te degraderen op grond van artikel 1d, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (verder: Regeling). Dit artikel geeft aan dat een gedetineerde in een basisprogramma kan worden gepromoveerd indien op alle onderdelen groen gedrag wordt vertoond en kan niet gelijk worden gesteld met een gedetineerde in een plusprogramma die automatisch wordt gedegradeerd indien ook anders dan groen gedrag wordt vertoond. Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet worden voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld. De uitspraak van de beklagrechter is onbegrijpelijk. Dat klager het middelengebruik tijdens zijn algemeen verlof heeft afgekeurd is uitvoerig aangevoerd. Klager was zich ervan bewust dat het middelengebruik niet had mogen gebeuren. Dat hij dit afkeurt is ook gebleken bij binnenkomst in de p.i. Nog voordat bij klager een urinecontrole werd afgenomen, heeft hij gemeld dat hij cocaïne heeft gebruikt. Klager heeft de opgelegde disciplinaire straf die volgde na de urinecontrole geaccepteerd. Hiermee heeft klager laten zien dat hij zijn gedrag afkeurt en dat hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag. Daarnaast is noch uit de uitspraak van de beklagrechter noch uit het verweerschrift van de directeur gebleken in welke mate het positieve gedrag van klager is betrokken bij de degradatiebeslissing. Klager is intensief bezig met het regelen van een woning voor na zijn detentie en hij heeft plannen als het gaat om dagbesteding en/of werk. Klager informeert bij de medewerkers van de p.i. regelmatig naar de stand van zaken hieromtrent. Het oordeel dat klager onvoldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie en het aanleren van vaardigheden en gedragsalternatieven, lijkt voornamelijk te zijn ingegeven door de observaties van het gedrag door de mentor en de casemanager, en het contact tussen klager en de mentor en casemanager. Deze meningsverschillen hebben voornamelijk betrekking op onderwerpen rondom de fasering van klager. Ondanks dat klager niet altijd op correcte wijze heeft gereageerd, blijkt hieruit wel dat klager verantwoordelijkheid wil nemen voor het resterende traject. Daarnaast voelt klager zich onvoldoende begeleid gedurende zijn detentie en is het contact met zijn mentor en casemanager minimaal. Dit levert bij klager veel frustraties op. Het voorgaande is niet meegenomen bij de belangenafweging. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager gaat eraan voorbij dat hij harddrugs heeft gebruikt. Het is algemeen beleid dat het gebruik van harddrugs ‘rood’ gedrag oplevert. Na terugkeer van het verlof wordt altijd een urinecontrole uitgevoerd. Dat is bekend bij klager. Dat klager voorafgaande aan de controle aangeeft dat hij cocaïne heeft gebruikt, doet niets af aan de afkeuring die op het gedrag moet volgen. Voorts is het niet enkel het cocaïnegebruik dat heeft geleid tot degradatie. Klager heeft nagelaten zijn gedrag te verbeteren, terwijl hem wel een kans is geboden. Klager heeft onvoldoende verantwoordelijkheid genomen voor zijn re-integratie en het aanleren van vaardigheden en gedragsalternatieven. Op het moment dat dit met klager bespreekbaar wordt gemaakt, legt hij de schuld buiten zichzelf. Bij de beslissing tot degradatie is een afweging gemaakt tussen enerzijds het gewenste gedrag en anderzijds dit-kan-beter-gedrag en het ongewenste gedrag van klager. Alle relevante aspecten van het gedrag van klager, waaronder het positieve gedrag van klager, is in de belangenafweging meegenomen. Dat wordt aangevoerd dat de beklagrechter de verkeerde grondslag in de beoordeling heeft gezet, artikel 1d, tweede lid, van de Regeling in plaats van artikel 1d, derde lid, Regeling, moet worden beschouwd als een kennelijke verschrijving. Uit alle stukken blijkt dat het gaat om een degradatiebeslissing.

3.         De beoordeling
Klager heeft verzocht zijn beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek, dat niet is onderbouwd, af nu de noodzaak van mondelinge toelichting niet is gebleken. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.
Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. In de nota van toelichting bij de wijziging van de regeling die heeft geleid tot de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt 20 februari 2014, nr 4617), komt naar voren dat het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat (DBT) erop is gericht gedetineerden te stimuleren eigen verantwoordelijkheid te nemen voor hun detentie. Van een gedetineerde wordt een eigen inzet verwacht voor zijn of haar terugkeer in de samenleving. Dit krijgt vorm in het systeem van promoveren en degraderen. Bestendig positief gedrag kan leiden tot promotie met als gevolg deelname aan meer en andere activiteiten en vrijheden. Ontbreekt dit gedrag, dan kan de directeur besluiten tot degradatie met als gevolg minder activiteiten en vrijheden. In de bijlagen bij de regeling zijn voorbeelden gegeven van gedrag dat als goed gedrag (groen gedrag), dit kan beter-gedrag (oranje gedrag) en ongewenst gedrag (rood gedrag) wordt aangemerkt. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de regeling kan de directeur besluiten tot degradatie, indien de gedetineerde die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. Volgens de nota van toelichting bij de regeling leidt ongewenst en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie. De directeur dient hierbij een inzichtelijke en deugdelijke afweging te maken die bovendien kenbaar is voor klager. De grondslag voor degradatie vormt immers niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting of de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde voor zijn eigen re-integratie toont. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te houden dat klager niet meewerkt aan zijn re-integratie. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen. Aan de beslissing tot degradatie legt de directeur verschillende gedragsonderdelen ten grondslag. Klager scoort op drie onderdelen rood gedrag bij de mentor, casemanager en bij de training Kies voor Verandering (KVV), en tevens op zes onderdelen oranje gedrag bij de mentor, casemanager en bij de KVV-training. Daarnaast scoort klager positief tijdens terugkomst van algemeen verlof. De degradatiebeslissing bevat evenwel geen deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging waarbij het rode gedrag van klager is afgezet tegen het groene gedrag. Het rode gedrag wordt, behalve ten aanzien van het middelgebruik, niet afdoende geconcretiseerd. Daarnaast wordt voor het groene gedrag enkel verwezen naar de rapportages van het Multidisciplinair Overleg (MDO) en naar het D&R-plan. Hieruit blijkt niet welke gedragingen de directeur specifiek bedoelt en welke link wordt gelegd met het rode gedrag ten opzichte van de mate van verantwoordelijkheid die klager schijnbaar niet heeft genomen (vgl. RSJ 25 juni 2018, R-68 en RSJ 3 december 2018, R-18/1693/GA). Mitsdien is de beslissing tot degradatie onvoldoende onderbouwd. Het beroep van klager zal derhalve gegrond worden verklaard en de beroepscommissie zal aan klager een financiële tegemoetkoming toekennen ter hoogte van € 30,=.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 25 november 2019.

secretaris      voorzitter   

 

Naar boven