Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2129/GA, 03/2196/GA, 03/2195/GA,, 8 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2129/GA, 03/2196/GA, 03/2195/GA,
03/2197/GA, 03/2198/GA en 03/2199/GA

betreft: [klager] datum: 8 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 10 september 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...],

en van en vijf op 19 september 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften van

[...], allen verder te noemen klagers,

gericht tegen zes gelijkluidende uitspraken respectievelijk d.d. 3 september 2003 (inzake klager [...]) en d.d. 10 september 2003 (inzake de overige klagers) van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Ooyerhoek van depenitentiaire inrichtingen (p.i.) Achterhoek te Zutphen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 3 november 2003, gehouden in de locatie Zwolle, zijn gehoord de heer [...] in zijn hoedanigheid van gemachtigde van klagers, bijgestaan door de raadsvrouwe mr. J. Serrarens, advocate teMaastricht, en de heer [...], unit-directeur bij de locatie Ooyerhoek.

De beroepscommissie heeft voorts kennis genomen van de nadere schriftelijke inlichtingen van de heer [...], directeur ondersteunende diensten bij de p.i. Achterhoek, d.d. 9 en 16 december 2003. Deze inlichtingen zijn terkennisneming aan klagers, de gemachtigde en de raadsvrouwe gezonden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraken van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het geschikt maken van klagers verblijfsruimte tot een zogenaamde
meerpersoonscel;
b. het voornemen van de directeur om een tweede gedetineerde in de verblijfsruimte van klagers te plaatsen;
c. het aan klager toewijzen van een cel welke niet voldoet aan de eisen gesteld in de
Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen van de verblijfsruimtes
van klager na de verbouwing tot meerpersoonscel.

De beklagrechter heeft steeds onderdeel c van beklag ongegrond verklaard en klagers niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de onderdelen a en b van het beklag, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraakweergegeven.

2. De standpunten van klagers en de directeur
Namens klagers is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De raadsvrouwe van klagers heeft pleitnotities overgelegd en het woord gevoerd overeenkomstig die pleitnotities. Een afschrift van die pleitnotities is aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.Voorts is nog het volgende aangevoerd. De klacht over de plaatsing van klager in een meermancel (onderdeel b) is prematuur gedaan. Een dergelijke klacht is pas aan de orde op het moment dat klagers daadwerkelijk met een anderegedetineerde in een cel geplaatst worden. Het beroep ten aanzien van dat onderdeel van het beklag wordt in beroep dan ook niet gehandhaafd. Dat laatste geldt evenzeer ten aanzien van de klacht over de beslissing om deverblijfsruimtes van klagers geschikt te maken als meerpersoonscel (onderdeel a). Onderdeel c van de klacht ziet op de thans gemaakte feitelijke aanpassingen van de cellen van klagers. Zij zijn van mening dat hun cellen daardoorniet meer voldoen aan de wettelijke minimumeisen voor een verblijfsruimte in een penitentiaire inrichting. Daarbij spelen de volgende vragen Allereerst is het de vraag of de verblijfsruimtes in de locatie in zijn algemeenheidvoldoen aan de eisen van brandveiligheid of dat dit enkel het geval is als er meer gedetineerden op een cel verblijven. Daarnaast geldt dat, als het vloeroppervlak van een verblijfsruimte onder een bepaald minimum komt, er volgensklagers sprake van schending van het bepaalde in artikel 3 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). In de niet verbouwde verblijfsruimtes varieert het vloeroppervlak tussen de 8,9 en de 9,4 m2. In de verbouwdecellen is dat oppervlak terug gebracht tot ongeveer 8 m2. De gemachtigde van klagers heeft een tekening van de inrichting en afmetingen van de verblijfsruimtes van klagers over gelegd. Inmiddels zijn in de verblijfsruimtes tweederookafvoerkanalen aangebracht in de "natte" ruimte in die verblijfsruimtes. Door het bouwen van een dergelijke natte ruimte is er voor de gedetineerde sprake van een gesplitste cel. Er is dan sprake van een verblijfsruimte met eenaparte toiletruimte. Daardoor is het vloeroppervlak van die verblijfsruimte verminderd. Ook de minimale plafondhoogte wordt door de plaatsing van het stapelbed niet meer gehaald. Op dit moment verblijven klagers nog steeds alleen inhun verblijfsruimtes.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De verbouwingsplannen en de feitelijke verbouwing van de verblijfsruimtes zijn aan controle onderhevig door een centrale toetsingscommissie van het Ministerie. Die commissie heeft de feitelijke plaatsing van twee gedetineerden ineen verblijfsruimte nog niet goedgekeurd. De toetsingscommissie eist, zo heeft de directeur begrepen, grotere waarborgen in het kader van de brandveiligheid in de verblijfsruimte. De inrichting van de verblijfsruimtes voldoet aan dedaaraan gestelde eisen van de Rijksgebouwendienst (de eigenaar van het gebouw) en van het Ministerie van Justitie. De directeur gaat er daarom vanuit dat die inrichting getoetst is aan de wettelijke eisen. De directeur biedt aan deberoepscommissie in de gelegenheid te stellen om de feitelijke situatie in ogenschouw te nemen. Daarbij kan de beroepscommissie desgewenst ook inzage krijgen van het totale verbouwingsplan zoals dat is getoetst. Voor het overigehandhaaft de directeur zijn standpunt zoals eerder ingenomen bij de beklagrechter.

3. De beoordeling
Nu namens klagers ter zitting van de beroepscommissie is aangegeven dat het beroep ten aanzien de onderdelen a en b van het beklag niet wordt gehandhaafd, behoeven die onderdelen geen nadere bespreking en beslissing.

Ten aanzien van onderdeel c van het beroep is namens klagers allereerst aangevoerd dat de aangepaste verblijfsruimtes, na plaatsing van meer dan één gedetineerde in die verblijfsruimtes, niet meer zullen voldoen aan de eisen die inde Regeling eisen verblijfsruimtes penitentiaire inrichtingen d.d. 24 december 1998 (nr. 736621/98/DJI) aan een verblijfsruimte worden gesteld. Nu er ten tijde van het indienen van het beklag nog geen sprake was van plaatsing vanmeer dan één gedetineerde in die verblijfsruimtes, is het beklag dus gericht op een situatie die zich mogelijk in de toekomst zal voordoen. In zoverre was er ten tijde van het indienen van het beklag (nog) geen sprake van eenbeklagwaardige beslissing van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Klagers hadden daarom in zoverre niet mogen worden ontvangen in hun beklagen.

Voorts is wat betreft dit onderdeel van de klacht namens klagers aangevoerd dat de verblijfsruimtes ten tijde van het indienen van het beklag bij het verblijf van één gedetineerde in die verblijfsruimte niet voldoen aan de door dewet gestelde eisen. Daaromtrent overweegt de beroepscommissie het navolgende:
Anders dan door en namens klagers is aangevoerd, is de beroepscommissie van oordeel dat voor de berekening van het vloeroppervlak van de verblijfsruimte ook de oppervlakte van de zogenaamde ‘natte cel’ moet worden meegeteld. Erwordt daarom ten aanzien van dat oppervlak voldaan aan de (minimale) eis van het bepaalde in artikel 3 van de Regeling eisen verblijfsruimten penitentiaire inrichtingen (hierna Regeling eisen verblijfsruimte) d.d. 24 december 1998(kenmerk 736621/98/DJI). Blijkens de inlichtingen van de directeur is het bedrijfsnoodplan door de Brandweer Zutphen goedgekeurd. De beroepscommissie houdt het daarom ervoor dat in de inrichting ook na de verbouwing van deeenpersoonscellen wordt voldaan aan de eisen van brandveiligheid. Ten aanzien van de ventilatiemogelijkheden van de verblijfsruimten geldt dat deze ten tijde van het indienen van het beklag een maximale afvoercapaciteit hadden van50 m3 per uur, waardoor wordt voldaan aan de eisen van het Bouwbesluit 2003, terwijl voorts uit de inlichtingen van de directeur d.d. 16 december 2003 kan blijken dat het ventilatiesysteem thans is aangepast (de beroepscommissieverstaat dat de ventilatiecapaciteit is vergroot) voor tweepersoonscelgebruik. Voor zover is aangevoerd dat de oppervlakte van het (beveiligde) raam door de inrichting tot meerpersoonscel niet meer voldoet aan de eisen van Regelingeisen verblijfsruimte geldt dat die regeling een minimumraamoppervlakte stelt van 0,75 m2, terwijl uit de door en namens klagers overlegde foto blijkt dat het raamoppervlak ook na de inrichting tot meerpersoonscel in ieder gevalgroter is dan die wettelijke minimumeis. Voorts is nog aangevoerd dat de verblijfsruimte na inrichting tot meerpersoonscel niet meer zou voldoen aan de wettelijke eisen nu de minimumhoogte, gemeten vanaf het geplaatste stapelbedniet meer zou voldoen aan de in meergenoemde Regeling eisen verblijfsruimte. De beroepscommissie is van oordeel dat voor de bepaling van de in artikel 3 van de Regeling eisen verblijfsruimte genoemde vrije hoogte van 2,5 metergemeten dient te worden vanaf de vloer tot aan het plafond. In dat geval voldoen de als meerpersooncel ingerichte verblijfsruimtes aan die eis.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat de onderhavige verblijfsruimtes van klagers na de inrichting tot meerpersoonscel nog steeds voldoen aan de eisen, zoals gesteld in de Regeling eisen verblijfsruimte, voor hetverblijf van één gedetineerde in die verblijfsruimten. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan - voorzover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie daarom niet tot een andere beslissing leiden dan die van debeklagcommissie. De beroepen zullen derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraken van de beklagrechter ten aanzien van onderdeel c van de beklagen, voorzover deze zien op het niet voldoen aan de wettelijke eisen van de verblijfsruimte bij plaatsing van tweegedetineerden op één cel, en verklaart klagers in zoverre alsnog niet-ontvankelijk in hun beklagen.
Zij verklaart de beroepen voor het overige ongegrond en bevestigt, voor zover in beroep nog aan de orde, in zoverre de uitspraken van de beklagrechter met wijziging van de gronden.Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd,bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. E. Rood-Pijpers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 8 januari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven