Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2620/GA, 13 novenber 2019, beroep
Uitspraakdatum:13-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/2620/GA

 

betreft:            [klager]            datum: 13 november 2019

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door M. Butt van het Meldpunt Vreemdelingendetentie, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 20 december 2018 van de beklagcommissie bij het Detentiecentrum Rotterdam, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager, alsmede zijn vertegenwoordiger voornoemd, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Klager is op 2 november 2018 en op 13 november 2018 in een vieze cel geplaatst (klachtnummers DC-2018-297 en DC-2018-306).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er is onvoldoende motivering gegeven waarom de klacht ongegrond is verklaard. Bovendien is het vanzelfsprekend dat de hygiëne van een cel op orde moet zijn alvorens de gedetineerde in de cel wordt geplaatst. In artikel 44, vierde lid, van de Pbw is opgenomen dat de directeur zorg draagt voor de hygiëne van de gedetineerden. Dat is in dit geval niet gebeurd.

De directeur heeft in beroep gesteld te volharden in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt en daaraan toegevoegd dat nergens in de logboekrapportages is terug te vinden dat klager op enig moment melding van een vieze cel heeft gemaakt bij het dienstdoend personeel.

 

3.         De beoordeling

Artikel 2, tweede lid, van de Regeling eisen verblijfsruimte penitentiaire inrichtingen bepaalt dat bij plaatsing de verblijfsruimte schoon wordt opgeleverd aan de gedetineerde, die haar tijdens zijn verblijf zelf schoon houdt.

Klager stelt uitgebreid hoe vies zijn cel was: de magnetron was zo vies dat hij een nieuwe heeft gekregen. Ook geeft hij aan dat hij slechts beperkte schoonmaakmiddelen heeft ontvangen.

De directeur stelt hier tegenover dat het niet aannemelijk is dat de cel vies was, aangezien het reinigen geschiedt door een extern bedrijf. Dit ontslaat de directeur niet van de verplichting te controleren of de cel daadwerkelijk schoon is. Dat in de logboekrapportages niet is terug te vinden dat klager op enig moment melding heeft gemaakt van een vieze cel doet niet af aan het gestelde door klager. Door de directeur is niet ontkend dat sprake is geweest van het omwisselen van de vieze magnetron en van het verzoek om verstrekking van schoonmaakmiddelen.

Nu gelet op vorenstaande de klachten van klager onvoldoende weersproken zijn, zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Klager zal de na te noemen tegemoetkoming worden toegekend.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van €5,=.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van

mr. I. Lispet, secretaris, op 13 november 2019.

 

                         

 

 

secretaris       

voorzitter

 

 

Naar boven