Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2542/GA, 23 oktober 2019, beroep
Uitspraakdatum:23-10-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:   R-19/2542/GA

betreft:     [klager]                                                                         datum: 23 oktober 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting van het Justitieel Complex Zaanstad, gericht tegen een uitspraak van 19 december 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft klager, en zijn raadsman mr. V. Poelmeijer, in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en de directeur van bovengenoemde inrichting om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de beslissing van 13 juli 2018 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof (JG 2018-593). De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van € 50,=, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Anders dan de beklagrechter heeft overwogen, heeft de medisch adviseur onderhavig verzoek om incidenteel verlof niet afgewezen. Hij heeft de directeur slechts geadviseerd. De directeur mag uitgaan van de juistheid van dit advies, zodat hij van de aan het advies ten grondslag liggende stukken geen kennis hoeft te nemen. De medisch adviseur acht het verlenen van incidenteel verlof, zes weken na de operatie van zijn moeder, op medische gronden niet geïndiceerd. Aangezien de medische ingreep ongecompliceerd is verlopen en zijn moeder op korte afstand van de inrichting woont, is zij in staat om te reizen. In RSJ 13 september 2018, 18/0931/GV heeft de beroepscommissie beslist dat klagers vorige verlofaanvraag op grond van het advies van de medisch adviseur kon worden afgewezen. Ook in deze zaak rechtvaardigt het negatieve advies van de medisch adviseur een afwijzing van het verzoek om incidenteel verlof. Namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Klager noch de beklagrechter heeft gesteld dat de medisch adviseur – in plaats van de directeur – de verlofaanvraag heeft afgewezen. Het aan het medisch advies ten grondslag liggende advies van de huisarts heeft klagers raadsman aan de casemanager verstrekt. De directeur had hiervan dus kennis kunnen nemen en dit advies in zijn beslissing kunnen betrekken. Volgens de huisarts is het te verwachten dat het herstel van klagers moeder vanwege haar psychische toestand langzamer zal gaan dan gebruikelijk. De behandelend arts heeft laten weten dat geen sprake is van een reguliere operatie en dat aan deze operatie meer risico’s zijn verbonden, vanwege het gewicht en de leeftijd van zijn moeder. Hoewel dit bekend was, heeft de directeur dit niet in zijn beoordeling betrokken. Klager heeft na de afwijzing van zijn verlofaanvraag in verband met de operatie van zijn moeder (zie RSJ 13 september 2018, 18/0931/GV) van haar geen bezoek kunnen ontvangen. In die afwijzende beslissing heeft de Minister voor Rechtsbescherming overwogen dat na de operatie opnieuw een beslismoment kan volgen. Recent heeft de medisch adviseur in het kader van een andere verlofaanvraag een positief advies gegeven. Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De medisch adviseur acht het verlenen van incidenteel verlof op medische gronden niet geïndiceerd. Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat de noodzaak voor het verlenen van incidenteel verlof ontbreekt.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertien jaren en zeven maanden met aftrek, wegens mensenhandel. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 2 september 2022. Incidenteel verlof kan op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. Het incidenteel verlof kan ingevolge artikel 22, tweede lid, van de Regeling slechts worden verleend in verband met – voor zover hier van belang – ziekte van een relatie indien een arts de desbetreffende toestand heeft bevestigd. Op grond van artikel 23 van de Regeling kan incidenteel verlof – wederom voor zover hier van belang – worden verleend voor bezoek aan een in levensgevaar verkerende ouder. Artikel 25 van de Regeling bepaalt dat incidenteel verlof kan worden verleend voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde ouder, indien deze wegens medische of psychische belemmeringen niet in staat is de inrichting te bezoeken en de gedetineerde gedurende drie maanden niet heeft kunnen ontmoeten. Ten behoeve van de verlofaanvraag van een gedetineerde wint de directeur alle benodigde inlichtingen en adviezen in (artikel 3, eerste lid, van de Regeling). Klager verzoekt incidenteel verlof voor een bezoek aan zijn moeder die voor een operatie aan haar halsslagader van 6 mei 2018 tot en met 11 mei 2018 in het ziekenhuis opgenomen is geweest. Zij is niet tot reizen in staat en kan hem dus niet bezoeken. Bij beslissing van 13 juli 2018 heeft de directeur dit verzoek om incidenteel verlof afgewezen. Klager beklaagt zich over de afwijzing van dit verzoek. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen het gevraagde incidenteel verlof te weigeren. Uit het aan die weigering ten grondslag gelegde medisch advies volgt niet dat klagers aanwezigheid bij zijn moeder in verband met ziekte noodzakelijk is. Evenmin volgt daaruit dat zijn moeder op enig moment in levensgevaar heeft verkeerd. Voor zover klager zijn verzoek heeft willen gronden op de zogenoemde ‘omgekeerde bezoekregeling’ van artikel 25 van de Regeling, geldt dat niet is gebleken dat de termijn waarbinnen zijn moeder hem niet heeft kunnen bezoeken ten tijde van het verzoek tot incidenteel verlof, de drie maanden heeft bereikt. Het beroep van de directeur zal daarom gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 23 oktober 2019

 

                        Secretaris                                                   voorzitter

 

 

Naar boven