nummer: R-18/1619/GA
betreft: [klager] datum: 2 januari 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 24 augustus 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.De beroepscommissie heeft de directeur van bovengenoemde inrichting in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van intrekking van het eerstvolgende verlof wegens het uiten van doodsbedreigingen jegens de pleegouders van klagers kinderen en een jeugdwerker (ZB-2018-229). De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt – samengevat – toegelicht. Klager stelt zich primair op het standpunt dat hij de betreffende jeugdwerker niet heeft bedreigd. Uit de stukken blijkt niet welke bewoordingen klager heeft gebezigd. Subsidiair meent klager dat de opgelegde disciplinaire straf als onredelijk en onbillijk kan worden aangemerkt. Er bestaat geen verband tussen enerzijds het gedrag dat klager zou hebben vertoond en anderzijds de verlofsituatie. Dat in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) niet de sanctie van opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte kon worden opgelegd is onjuist. Gelet op het bepaalde in – zo begrijpt de beroepscommissie – artikel 52 van de Pbw kan de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf bovendien ook in een andere inrichting of afdeling plaatsvinden. Klager kan zich derhalve niet verenigen met de aard van de opgelegde sanctie. Verzocht wordt klager een tegemoetkoming toe te kennen. De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 51, eerste lid, aanhef en onder d in verbinding met artikel 50, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde een disciplinaire straf van intrekking van het eerstvolgende verlof opleggen, indien de gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Blijkens de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’ wordt verbale agressie of bedreiging (fysiek dan wel mentaal) gesanctioneerd met een disciplinaire straf van maximaal drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel. Aan klager is een disciplinaire straf van intrekking van het eerstvolgende verlof opgelegd wegens het uiten van doodsbedreigingen jegens de pleegouders van zijn kinderen en een jeugdwerker. Hiertoe heeft de directeur (in beklag) aangegeven dat een onderscheid in sanctionering wordt gemaakt tussen (z.)b.b.i. en regimes van beperkte gemeenschap. Aangezien in een b.b.i. en een z.b.b.i. sprake is van meer vrijheden, wordt van gedetineerden een grotere verantwoordelijkheid verwacht dan van gedetineerden in een regime van beperkte gemeenschap. Wanneer een gedetineerde dit vertrouwen schaadt en aantoont niet met de verkregen verantwoordelijkheden om te kunnen gaan, volgt – in vergelijking met een gedetineerde die in een regime van beperkte gemeenschap verblijft – een zwaardere straf. Dit is de achtergrond van het ‘Sanctiekader (z.)b.b.i.’, zoals dat vanaf 1 juli 2017 geldt in de (z.)b.b.i. van de penitentiaire inrichting Heerhugowaard. Verder is het in een (z.)b.b.i. niet mogelijk een cellulaire straf op te leggen, aangezien gedetineerden niet over een eigen cel beschikken. De directeur heeft er daarom voor gekozen onderhavige disciplinaire straf op te leggen. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur feiten en omstandigheden aangevoerd die een afwijking van de ‘Sanctiekaart 2016 landelijk’ rechtvaardigen. Mede gelet op de omstandigheid dat er een relatie is tussen de door klager geuite bedreigingen en de verlofsituatie – het slachtoffer heeft verklaard de bedreiging zeer serieus te nemen aangezien klager op korte termijn op verlof zou gaan – heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen tot de opgelegde disciplinaire straf. De omstandigheid dat de directeur tevens de mogelijkheid had ingevolge artikel 52 van de Pbw een cellulaire straf extern ten uitvoer te leggen, doet aan het voorgaande niet af. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal worden bevestigd.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C.M. van der Bas, voorzitter, J.G.A. van den Brand en J. Schagen MA, leden, in tegenwoordigheid van M.G. Bikker, secretaris, op 2 januari 2019.
secretaris voorzitter