Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3895/JA, 08 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/3895/JA

betreft: […]      datum: 8 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.D. Kloosterman, namens  […], geboren op 18 oktober 1998, verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 28 mei 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Hey-Acker te Breda, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waartegen klager beroep heeft ingesteld, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 21 oktober 2019, gehouden in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht, is gehoord klager, bijgestaan door B.A. Happe namens mr. A.D. Kloosterman. Als toehoorder was aanwezig mr. E.W. Bevaart, senior secretaris bij de Raad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:          

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft een disciplinaire straf, inhoudende de intrekking van klagers verlof van 24 februari tot en met 10 maart 2019 (HA-2019-44).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager kan zich niet verenigen met het oordeel van de beklagrechter “dat gezien de in klachtdossier -43 en mede in verband met onhandelbare gedrag van klager het intrekken van verlof niet disproportioneel of anderszins onrechtmatig is”. Artikel 55, eerste lid, onder d, van de Bjj schrijft voor dat in een disciplinaire straf slechts het eerstvolgende verlof mag worden ingetrokken. De directeur erkent dat ook. Nu de bestreden beslissing beduidend meeromvattend is, namelijk een periode van twee weken, is de opgelegde straf in strijd met wet- en regelgeving. Dat deze intrekking later alsnog op de juiste wijze is geschied, doet hieraan niet af. De disciplinaire straf is opgelegd op grond van andere gedragingen dan de daaropvolgende intrekking van het verlof op grond van artikel 30, vierde lid, van de Bjj. Dat is vreemd, want daar zat maar een dag tussen. Op 25 februari 2019 is alleen nog een kleine hoeveelheid verdovende middelen op klagers cel aangetroffen. Klagers verloven zijn sindsdien regelmatig hervat en weer stilgelegd. De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aan klager is op 24 februari 2019 een ordemaatregel opgelegd, omdat onderzoek moest worden gedaan naar filmpjes op Instagram en verboden goederen op klagers kamer. In die beschikking is ook een disciplinaire straf opgelegd om klagers verlof stil te leggen, omdat klager anders op maandag 25 februari direct weer op verlof zou mogen. In die beslissing stond per ongeluk dat dit een langere periode betrof, maar de wet maakt slechts de intrekking van het eerstvolgende verlof mogelijk. Daarom is klagers verlof vervolgens bij brief van 25 februari 2019 voor een langere periode stilgelegd (dus niet ingetrokken) op grond van artikel 30 Bjj, op grond van het overtreden van de voorwaarden, zoals opgenomen in zijn verlofplan. De disciplinaire straf heeft dus tot intrekking van het verlof op 25 februari geleid, terwijl de verloven bij beslissing van 25 februari 2019 vanaf 26 februari op grond van artikel 30, vierde lid, van de Bjj verder zijn stilgelegd. Op 13 maart 2019 is het verlof weer hervat.

3.         De beoordeling

Vaststaat dat de directeur aan klager op 24 februari 2019 een disciplinaire straf heeft opgelegd, waarmee zijn verloven tot en met 10 maart 2019 zijn ingetrokken. Op grond van artikel 55, eerste lid, onder d, van de Bjj, kan middels een disciplinaire straf slechts het eerstvolgende verlof worden ingetrokken. De opgelegde disciplinaire straf is dus in strijd met de wet. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

De directeur heeft – kennelijk voor aanvang van het tweede verlof – klagers verloven op grond van artikel 30, vierde lid, van de Bjj ingetrokken. Klager heeft dus geen nadeel ondervonden van de disciplinaire straf, voor zover daarmee meer dan een verlof is ingetrokken. Daarom bestaat geen aanleiding om hem een tegemoetkoming toe te kennen.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.  Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. P. de Bruin, voorzitter, mr. E. Lucas en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris, op 8 november 2019.

 

            secretaris         voorzitter

Naar boven