Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2899/GA, 08 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:08-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer:          R-19/2899/GA

betreft: [Klager]           datum: 8 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 14 februari 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. E.A. Blok om het beroep schriftelijk toe te lichten. De rechtsbijstand aan klager in onderhavige zaak is overgenomen door mr. K. Bruns. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft – voor zover aan de orde in beroep – een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van drie dagen, met toepassing van cameratoezicht, wegens het vermoeden dat klager tijdens visitatie na het bezoek iets zou hebben ingeslikt (IJ-2018-001218). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard ten aanzien van het opleggen van een ordemaatregel, maar gegrond verklaard ten aanzien van het verzuim een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts te raadplegen, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven. De beklagcommissie heeft geen aanleiding gezien klager een tegemoetkoming toe te kennen.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager ontkent dat hij iets heeft ingeslikt. Klager heeft misschien enkel zijn speeksel doorgeslikt. Hij heeft meegewerkt aan het laten onderzoeken van zijn mond en er is toen niets bij hem gevonden. Daarnaast is sprake van schending van artikel 24a, tweede lid, van de Pbw. Klager is immers niet gezien door een gedragsdeskundige dan wel door een inrichtingsarts. De klacht is op dat punt terecht gegrond verklaard, doch dat zou ook aanleiding moeten zijn geweest om klager een tegemoetkoming toe te kennen. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Het is voldoende aannemelijk dat klager contrabande had ingeslikt. Gelet op klagers gezondheid is klager geplaatst in een afzonderingscel met cameratoezicht. Ondanks dat de directeur heeft nagelaten advies van een gedragsdeskundige dan wel de inrichtingsarts in te winnen, heeft klager geen nadeel ndervonden van de bestreden beslissing. Voor het overige sluit de directeur zich aan bij de overwegingen van de beklagcommissie.

3.         De beoordeling

Namens klager is verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af nu de noodzaak van mondelinge toelichting niet is gebleken. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Het beklag is deels gegrond (doch zonder toekenning van een tegemoetkoming) en deels ongegrond verklaard. De beroepscommissie acht het beroep zowel gericht tegen de gedeeltelijke ongegrondverklaring van de klacht als tegen de beslissing geen tegemoetkoming toe te kennen in verband met de gedeeltelijke gegrondverklaring.  Ten aanzien van de ordemaatregel Op grond van artikel 24, eerste lid, van de Pbw jo. artikel 23, eerste lid, van de Pbw kan de directeur een gedetineerde in afzondering plaatsen indien dit ter bescherming van de betrokken gedetineerde noodzakelijk is. De beroepscommissie acht het op grond van het onderliggende rapport van de visitatiemedewerker voldoende aannemelijk geworden dat ten aanzien van klager de verdenking bestond dat hij na het bezoek contrabande had doorgeslikt. De verklaring van klager dat het alleen ging om het wegslikken van speeksel, zal de beroepscommissie als onvoldoende aannemelijk ter zijde schuiven. Gelet hierop kon de directeur in redelijkheid beslissen om klager ter monitoring van zijn gezondheid, in afzondering te plaatsen.
Die beslissing kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ten aanzien van de ordemaatregel ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van de tegemoetkoming

Aan klager is tijdens de tenuitvoerlegging van onderhavige maatregel ook cameratoezicht opgelegd. In artikel 24a van de Pbw is de bevoegdheid van de directeur geregeld voor het opleggen van cameratoezicht. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat de directeur alvorens te beslissen tot oplegging van cameratoezicht het advies inwint van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dat advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in. Uit de onderliggende stukken wordt niet aannemelijk dat dit advies voorafgaand aan dan wel zo spoedig mogelijk na het opleggen van het cameratoezicht is ingewonnen. Nu de beslissing niet is genomen in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke voorschriften, acht de beroepscommissie - anders dan de beklagcommissie - ook termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van dit onderdeel van de bestreden beslissing gegrond verklaren en aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 10,=.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van de opgelegde ordemaatregel van plaatsing in afzondering en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie. De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond ten aanzien van het niet toekennen van een tegemoetkoming inzake de gegrond bevonden klacht met betrekking tot het cameratoezicht. Zij vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming wordt toegekend van € 10,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 8 november 2019.    

 

secretaris         voorzitter

 

Naar boven