Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4197/TA, 05 november 2019, beroep
Uitspraakdatum:05-11-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bezoek  v

 

nummer:          R-19/4197/TA

betreft: [klager]                                                datum: 5 november 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van het hoofd van FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de instelling, gericht tegen een uitspraak van 15 juli 2019 van de beklagcommissie bij genoemde instelling, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 23 oktober 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is namens het hoofd van voormeld FPC […], stafjurist, gehoord. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was gezorgd, heeft hij afstand van horen gedaan vanwege toekomstig ontslag. Klagers raadsman mr. I.T.H.L. van de Bergh is zonder berichtgeving niet verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie Het beklag betreft de beslissing van 23 oktober 2018 tot weigering van bezoek van oud patiënt H. (RV 2018/526). De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

Het hoofd van de instelling heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De bezoekweigering was wel degelijk noodzakelijk in het belang van de handhaving van de orde en veiligheid in de instelling. De bezoeker is een gescreende oud-patiënt van de instelling en was destijds tijdens zijn verblijf in de instelling betrokken bij handel in contrabande in de instelling. Klager is bekend met gebruik van verdovende middelen en is ook vaker verdacht van handel in contrabande. Daardoor is bij de ongebruikelijke storting van € 180,= door de bezoeker op klagers rekening – die niet voorafgaand is besproken en waarvoor klager geen of onjuiste verklaringen heeft gegeven – de verdenking van betrokkenheid van klager en/of de bezoeker bij handel in contrabande ontstaan. Dit is versterkt door klagers houding en verklaringen bij het meermalen vragen om opheldering door sociotherapie en het feit dat klagers verklaringen en die van zijn bezoeker over het gestorte bedrag niet overeenkwamen. De omstandigheid dat klager dit bedrag al nagenoeg op 23 oktober 2018 in de instelling had uitgegeven is niet direct relevant, omdat de grondslag van de maatregel is gelegen in het feit dat er een groot en ongebruikelijk bedrag is gestort en klager ondanks herhaald verzoek daarover geen enkele openheid wilde geven, waardoor er sprake was van een verdachte storting waardoor de orde en veiligheid in de instelling in het gedrang kon komen. Klager heeft blijkens nader onderzoek in de bewuste periode in totaal zeventien keer een transactie voor tabaks- en rookwaren uit de automaat gehaald (niet zijnde vloei). Niet aannemelijk is dat dit allemaal voor hemzelf was en bovendien zijn deze aankopen uitzonderlijk gelet op klagers uitgavenpatroon. Klager heeft in de periode van 3 september 2018 tot 17 oktober 2018 enkel transacties voor zeer kleine bedragen van onder de € 1,= en een enkele keer van € 6,= gedaan. Tabak wordt vaak gebruikt als betalingsmiddel in de handel in contrabande en klager mag zeven tabaksproducten op zijn kamer bewaren. Bij de kamercontrole op 25 oktober 2018 zijn geen tabaks- en rookwaren aangetroffen. Klager gaf aan dat men weer te laat was met de kamerinspectie. Tevens gaf klager aan dat hij in het bezit is geweest van 5 gram hasj maar die inmiddels had gebruikt, wat is bevestigd door een positieve uitslag van de urinecontrole van 26 oktober 2018. Verder heeft de beklagcommissie de minder zware maateregel van toezicht op bezoek niet aan de orde gesteld, zodat daarop niet kon worden gereageerd. Het begeleiden van bezoek is helaas ontoereikend omdat de praktijk uitwijst dat zelfs ten tijde van begeleid bezoek contrabande wordt uitgewisseld. De instelling mag bezoekers niet visiteren waardoor contrabande in het lichaam kan worden verborgen. Bovendien beschikt de instelling in tegenstelling tot een penitentiaire inrichting niet over bezoekerszalen.

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep niet toegelicht.

3.         De beoordeling

In het licht van de door het hoofd van de instelling naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, waaronder met name de verdenking van betrokkenheid van klager en zijn bezoeker bij handel in contrabande zoals in beroep nader toegelicht en hierboven onder 2 weergegeven, kon de bezoekmaatregel op 23 oktober 2018 naar het oordeel van de beroepscommissie in redelijkheid in het belang van het handhaven van de orde en veiligheid in de instelling worden opgelegd. Het ging om een ongebruikelijk hoog bedrag waarover klager geen duidelijkheid heeft gegeven. Uit nader onderzoek is gebleken dat klager het bedrag grotendeels heeft besteed aan een hoeveelheid tabakswaren die hoogstwaarschijnlijk niet voor eigen gebruik bestemd was en bij kamerinspectie ook niet op klagers kamer is aangetroffen, klager toen heeft verklaard hasj te hebben gebruikt en dit ook is bevestigd door een positieve uitslag van de urinecontrole. Verder heeft het hoofd van de instelling voldoende aannemelijk gemaakt dat niet met de minder zware maatregel toezicht op bezoek had kunnen worden volstaan, omdat de praktijk uitwijst dat zelfs ten tijde van begeleid bezoek contrabande wordt uitgewisseld. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. Lookeren Campagne, voorzitter, prof. dr. H.J.C. van Marle en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 5 november 2019.               

 

            secretaris                                 voorzitter        

 

Naar boven