nummer: R-19/3192/GA
betreft: [klager] datum: 6 november 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Serrarens, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 13 maart 2019 van de beklagcommissie bij locatie De Schie te Rotterdam, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. J.J. Serrarens om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, wegens het weigeren van een opdracht van personeel (S-2018-000753);
b. de omstandigheid dat klagers ’plusbaantje’ in de keuken is ontnomen (S-2018-000785).
De beklagcommissie heeft het beklag onder a. deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Voorts heeft de beklagcommissie het beklag onder b. ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in eigen cel opgelegd gekregen, omdat hij een verzoek van personeelsleden om even in gesprek te gaan heeft geweigerd. Klager erkent dat hij die desbetreffende dag geweigerd heeft om met personeelsleden in gesprek te gaan. Klager heeft het personeel gevraagd weg te gaan. Hij bestrijdt dat hij dat op een dreigende of agressieve toon zou hebben gezegd. Klager weigerde om in gesprek te gaan omdat hij erg emotioneel was en hij bang was dat hij in zijn boosheid iets verkeerds zou zeggen tegen het personeel. Klager ging er vanuit dat hij het recht had om een gesprek op dat moment te weigeren. Achteraf betreurt hij dat hij niet tegen het personeel heeft gezegd dat hij wel op een later tijdstip zou willen praten, op het moment dat hij weer gekalmeerd zou zijn. Desalniettemin stelt klager zich op het standpunt dat het weigeren om na sluiting van het dagprogramma nog in gesprek te gaan met het personeel géén strafwaardige handeling oplevert. Volgens klager ziet het weigeren van een opdracht van het personeel op andere situaties, wanneer er bijvoorbeeld een duidelijk verzoek dan wel opdracht wordt gegeven. Nu klager al ingesloten was voor de nacht, is hij ervan uitgegaan dat hij niet gehouden was om op dat moment in gesprek te gaan met het personeel. Het personeel heeft ook niet kenbaar gemaakt dat de weigering om in gesprek te gaan gekwalificeerd zou worden als de weigering van een opdracht. Met betrekking tot de ontneming van klagers plusbaantje is aangevoerd dat indien de beroepscommissie van oordeel is dat klager, ten aanzien van de op 12 oktober 2018 opgelegde disciplinaire straf, niet strafwaardig heeft gehandeld, dan deels de basis ontvalt voor de beslissing om klager uit zijn plusbaantje te zetten. Klager heeft in de betreffende periode enkele aanmerkingen gehad op zijn gedrag, maar scoorde op de meeste aspecten van zijn gedrag ‘groen’. Niet kan worden gezegd dat zijn gedrag dusdanig was dat het vertrouwen, dat bij een plusbaantje in hem gesteld mocht worden, zodanig geschonden was dat er aanleiding was om hem te ontslaan. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klagers raadsvrouw is van mening dat het “niet in gesprek willen gaan” met een piw-er niet gezien kan worden als “niet volgen van een opdracht van personeel”. Echter klager vertoonde opruiend gedrag op de afdeling en het personeel wilde daarover met klager in gesprek gaan. Dit was niet alleen om de zaak op dat moment niet te laten escaleren, maar ook om dat niet te laten gebeuren als de volgende dag de deuren weer open zouden gaan. Als klager dan min of meer eist dat het personeel moet gaan en zelf de celdeur wil dichtrekken waar personeelsleden stonden, is dit zeker te beoordelen als een “weigering opdracht personeel”. Ten opzichte van de stelling van klagers raadvrouw dat klager goed functioneerde in de keuken, merkt de directeur op dat dit een baantje is waarbij verwacht mag worden dat op alle fronten het gedrag “groen” is. Klager scoort zowel bij de mentor als bij sport “oranje” gedrag.
3. De beoordeling
Namens klager wordt verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting onvoldoende is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.
Ten aanzien van onderdeel a.:
Het beklag is deels gegrond en deels ongegrond verklaard. De beroepscommissie acht het beroep ten aanzien van dit onderdeel alleen gericht tegen de gedeeltelijke ongegrondverklaring van de klacht. De beroepscommissie stelt vast dat klager op 11 oktober 2018 geweigerd heeft om in te gaan op het verzoek van het personeel om met hen in gesprek te gaan en geëist heeft dat het personeel weg zou gaan. Volgens klager kan het weigeren van een dergelijk verzoek van het personeel na sluiting van het dagprogramma geen strafwaardige handeling opleveren. De beroepscommissie volgt, evenals de beklagcommissie, klager hierin niet. Naar het oordeel van de beroepscommissie mocht de directeur in redelijkheid een disciplinaire straf opleggen wegens het weigeren van een opdracht van het personeel.
Ten aanzien van onderdeel b.:
Een baantje in de keuken is een bevoorrechte functie voor gedetineerden omdat een keukenhulp meer vrijheden geniet. Een gedetineerde wordt daarom op basis van vertrouwen als keukenhulp aangesteld. Van een gedetineerde die een baantje in de keuken uitoefent, mag worden verwacht dat hij zich redelijk gedraagt en aan de regels houdt. De wijze waarop klager zich in de voorafgaande periode op de afdeling heeft gedragen en daar bovenop de opgelegde disciplinaire straf, passen niet bij het gedrag dat van iemand in een dergelijke functie verwacht mag worden. De beroepscommissie is daarom van oordeel dat de beslissing van de directeur om klager uit zijn baan als keukenhulp te zetten niet onredelijk of onbillijk is. Hetgeen in beroep is aangevoerd, kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 6 november 2019.
secretaris voorzitter